W.F. Hermans’ Onder Professoren soms leesbaarder met behulp van Unter Professoren
Het is de moeite waard (ja zelfs léuk) om een roman als Onder Professoren te leggen naast de Duitse overzetting Unter Professoren (Diogenes, Zürich van de hand van Helga van Beuningen en Barbara Heller). Het verscheen overigens pas in 1986, elf jaar na het Nederlandse origineel. Tussendoor had Hermans een andere Duitse vertaling afgekeurd (zie Willem Otterspeer De zanger van de wrok (…) deel II p. 944).
Het lastigste en tijdrovendste van het vergelijken van origineel en vertaling is het vinden van de overeenkomende passages in twee uitgaven in druk. Maar als het eenmaal zover is, dan kun je bijvoorbeeld die Paul-van-Vlietachtige uiting op p. 111 (NL) “fijne vogel, swingt gewoon de pan uit, weet je wel” leggen naast wat de vertaalsters er op Seite 125 van gemaakt hebben: >>toller Kerl, der hat Pfeffer im Hintern.<< Dat klinkt wel wat minder naar Bram-van-de-commune dan het origineel.
Dat jongere Nederlands uit de jaren ‘70 van de vorige eeuw laat Hermans dus geërgerd in de spelling uitkomen zoals in konkrete situaatsie en permissif sosijjetie (beide op p. 107) maar dat negeren de vertaalsters in het Duits. Soms volgen ze Hermans’ voorbeeld wél zoals wanneer hij op blz. 185 fonetisch “Ol pouwer toe de piepul!” schrijft, door hen in Duitsig Engels genoteerd als “Ol pauer tu de piepl!” (S. 208).
Het Nederlands van Hermans is in bepaalde gevallen wat vreemderig, althans anders dan het voor mij zou behoren te zijn: “Toen zij haar glazen neerzetten” (203) (dat wil zeggen zij = Kaatje en Gonnie). Haar is hier dus bezittelijk voornaamwoord vrouwelijk meervoud, voorheen ook heur. In het Duits klinkt het gewoner: “Als sie ihre Gläser wieder absetzten (….)” (S. 228).
“Piet, Ajold, Kaatje noch Gonnie mengden zich in deze gedachtenwisseling” (p. 236). Klopt dat meervoudige mengden? In de vertaling is dat via tweemaal een tweetal subtiel aangepast tot: “Weder Piet und Ajold noch Kaatje und Gonnie mischten sich in dezen Gedankenaustausch ein.” (S. 265)
Hoe zit het met deze kwestie enkelvoud/meervoud bij een zin als “Het geleerde gezelschap en hun dames zette zich neer (…)” (blz. 241). In het Duits is voor het logischer getal gekozen: “Die gelehrten Herren und ihre Gattinnen nahmen Platz (….)” (S. 271).
Regionaal Nederlands is het als Hermans Taets op blz. 164 (met het nasale accent van de streek!) laat spreken van de vrouw ‘zijn echtgenote’. Zie voor dat bezittelijke lidwoord onder andere het stukje over Woorden in mijn mond. In het Duits is er als het ware a-regionaal sprake van “meine Frau”op S. 184.
Hermans kiest voor het platte motten ‘moeten’ op p. 187 (“als Dingelam erbij komt, dan motten ook alle (…)”), wordt er in de Duitse versie op S. 186 gewoon voor müssen geopteerd, zonder die kleur die het Nederlands hier heeft. (Vergelijk de bijdrage over substandaard in de Tweede Kamer.)
Lastig te vertalen is het ook wanneer Hermans een woord als puikzanger noemt en eraan toevoegt dat dit aan het begin van de vorige = 19de eeuw nog veel gebruikt werd. Bij de vertaling werd er gekozen voor Meistersinger – maar voor bijvoorbeeld Ngram Googlebooks ligt de top van het gebruik rond 1980, dan blijkbaar een zeer gangbaar woord in het Duits (overigens ook met een iets lager uitbulting rond 1900, maar rond 1800 is het nog nauwelijks in de geschreven bronnen gevonden).
Hermans gebruikt dus (zie het vorige stuk over Hermans) diverse malen een wat apartig woordje dat althans ik als lezer niet direct kan thuisbrengen:
105 schel (“al komen de woorden (…) wel een beetje schel bij mij over”)
180 schel (“dat komt helaas een beetje schel bij mij over”)
418 schril (“Dat zou misschien een beetje te schril geformuleerd zijn”)
424 schriel (“van mening dat Hermans schriel en onheus was behandeld” in de zogenaamde tekst van Zomerplaag)
Met behulp van de vertaling van Van Beuningen en Heller kan de betekenis van schel/schril/schriel beter begrepen worden inclusief alle nuancering via ein bißchen:
S. 119: ein bißchen hart
S. 203: ein bißchen übertrieben
S. 466: ein bißchen zu kraß formuliert
S. 472: Hermans sei großes Unrecht widerfahren
In het laatste geval lijkt schriel wat ondergedompeld.
Hoe goed is Hermans’ Nederlands? Hij plaatst mij in elk geval geregeld voor raadsels in de roman Onder Professoren. Neem p. 103 waar Hermans iets “een groots woord, een moedig woord” noemt. Even verderop schrijft hij: “‘t Kan zijn dat ik te klein ben voor dat groote woord (…)”. Sic! Heeft hij werkelijk groote bedoeld? Of misschien opnieuw groots maar dan in de vorm grootse? Wellicht biedt Hermans’ verzamelde werk hier een oplossing, ik heb geen poging gedaan om dat na te zoeken. De Duitse vertaalsters kozen voor groots en groote tweemaal eenvoudig voor “großes Wort” (S. 117)
Soms helpt de vertaling bij het lezen van het Nederlands. Niet zelden krijgen we daar minder dan Hermans ons leverde maar dat is nu eenmaal vaker het lot van de vertaling.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Siemon Reker
Laat een reactie achter