Gisteren liet ik ChatGPT het centraal eindexamen Nederlands voor vwo-scholieren maken. Het resultaat: het systeem zakt waarschijnlijk, nét (33 van de 60 punten). Een logische vervolgvraag is dan: lukt het op de havo wel? Daarom heb ik vandaag ook het havo-examen van vorige week ingevoerd, op precies dezelfde manier als ik gisteren beschreef. Ik heb het bovendien op dezelfde manier nagekeken. (Teksten, vragen en correctiemodel zijn hier te vinden.)
En wat blijkt: het havo-examen lijkt haalbaar. In dit geval tel ik 40 van de 59 punten. Dezelfde slagen om de armen als gisteren gelden: een echt eindexamen moet door nog een tweede corrector worden nagekeken, en zeker in dit geval, want ik ben zeker geen ervaren corrector van schoolexamens. Bovendien weten we nog niet hoe het examen gemiddeld gemaakt is door scholieren en wat daarmee de n-term is. Als er een docent is, die wil helpen: graag.
Ook bij deze ronde heeft ChatGPT weer problemen met de vragen waarin twee teksten vergeleken moeten worden. Met name lijkt ze op het moment van vergelijking de eerst besproken tekst vergeten. Een ander probleem, is dat ze tabellen niet op een zinnige manier krijgt ingevuld. Maar ook hier zijn weer vragen waarvan ik het indrukwekkend vind dat een computersysteem ze kan beantwoorden: vragen over de ‘hoofdgedachte van een tekst’, maar ook bijvoorbeeld vragen als 20 en 21 waarin wordt gevraagd een onderverdeling van de tekst in een paar stukken te maken. Zulke vragen suggereren dat er een overzicht is van de algehele structuur van de tekst.
Als commentaar op het vwo-examen van gisteren kreeg ik dat er inmiddels ook betere systemen op het internet zijn, zoals GPT4. Misschien ga ik die testen tijdens de herexamens. Volgende week wil ik op de huidige manier eerst ook nog het vmbo-examen maken (tl).
De antwoorden van ChatGPT
- In alinea 1 tot en met 4 van tekst 1 zijn de volgende manieren te herkennen:
De aanleiding schetsen: De auteur vertelt over zijn eigen ervaring van het niet opvolgen van de regels van zijn ouders.
Een persoonlijke ervaring vertellen: De auteur deelt verschillende voorbeelden van wat hij vroeger deed, zoals rondhangen op de skatebaan en stiekem een hut bouwen.
Het belang voor de lezer benadrukken: De auteur vermeldt het recente onderzoek onder ouders over het actief volgen van hun kinderen via gps-functies en andere technologische middelen.
Dus de nummers van de drie manieren zijn 1, 4 en 5.
2
- Zowel Gabriels als de auteur van tekst 1 zijn van mening dat ‘verdwalen’ leidt tot zelfstandigheid en autonomie in de ontwikkeling van een kind. In alinea 7 wordt door Gabriels benadrukt dat verdwalen en jezelf daaruit halen een ervaring is om van te leren en zelfstandiger te worden. In alinea 12-13 van tekst 1 wordt gesteld dat juist de zelfstandigheid en autonomie het doel zijn van opvoeden, en dat deze aspecten al onder druk staan. Beiden erkennen dat verdwalen en de weg weer terugvinden belangrijke leermomenten zijn die bijdragen aan de ontwikkeling van een kind.
1
- Volgens tekst 1 heeft de controle die voortkomt uit het constant in de gaten houden van kinderen het volgende gevolg:
B) Ze leren niet meer om zelf oplossingen te bedenken en zelf keuzes te maken.
De tekst benadrukt dat controle niet gelijkstaat aan liefdevol opvoeden en dat verdwalen en jezelf daaruit halen belangrijke ervaringen zijn om zelfstandiger te worden. De constante surveillance en controle beperken de ruimte voor kinderen om fouten te maken, zelf oplossingen te bedenken en zelf keuzes te maken, wat hun ontwikkeling en autonomie kan belemmeren.
1
- In tekst 1 wordt de zorg, die dreigt te worden verward met controle, ook aangeduid met de woordgroep “liefdevol opvoeden”.
1
- Uit alinea 9 en 10 van tekst 1 wordt duidelijk dat het gevolg van constante surveillance voor de morele ontwikkeling van kinderen is dat het hen de mogelijkheid ontneemt om te leren dat goed gedrag een keuze is. Het vergelijkt dit met situaties waarin technologieën, zoals gps-horloges en -trackers, gebieden instellen die verboden toegang zijn. In deze situaties wordt de keuze voor gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid weggenomen door externe controle, waardoor kinderen niet de kans krijgen om zelfstandig te kiezen voor goed gedrag.
1
- Het bezwaar dat een kritische lezer zou kunnen inbrengen tegen de opmerkingen in alinea 14 is:
A Er wordt een verband gesuggereerd tussen vaker thuis blijven wonen en digitale controle dat niet feitelijk wordt aangetoond.
1
- In alinea 7 tot en met 15 van tekst 1 worden verschillende bezwaren tegen continue digitale controle genoemd. Vier van die bezwaren zijn:
– Het gevaar van controle verwarren met zorg: Door de nadruk te leggen op controle kan het gevoel van zorg en liefdevol opvoeden worden ondermijnd.
– Beperking van zelfstandigheid en autonomie: Continue digitale controle kan het vermogen van kinderen om zelfstandig keuzes te maken en verantwoordelijkheid te nemen beperken, waardoor ze minder zelfstandig en autonoom kunnen worden.
– Gebrek aan leermomenten: Het recht om fouten te maken en daarvan te leren wordt beperkt door constante surveillance, waardoor kinderen mogelijk onvoldoende gelegenheid hebben om belangrijke leermomenten te ervaren.
– Verlies van privacy: Door continue digitale controle worden kinderen constant in de gaten gehouden, waardoor ze weinig ruimte hebben voor privacy en de mogelijkheid om ongemerkt bepaalde acties te ondernemen verloren gaat.
Let op: Deze antwoorden zijn gebaseerd op de beschikbare informatie in de tekst en kunnen mogelijk aangevuld worden met meer bezwaren die in de tekst genoemd worden.
4
- In alinea 15 wordt een verkeerde aanname over wat het betekent om een goede ouder te zijn afgeleid. Deze verkeerde aanname is dat een goede ouder iemand is die zijn kinderen constant in de gaten houdt en controleert via digitale middelen. Het idee dat continue digitale controle een noodzakelijk onderdeel is van goed ouderschap wordt hiermee ter discussie gesteld. Volgens Katleen Gabriels is dit een verkeerde aanname, omdat het de nadruk legt op controle in plaats van op zorg, liefdevol opvoeden en het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van autonomie bij kinderen.
1
- In alinea 16 en 17 worden twee verschillende relativeringen gegeven voor het negatieve effect van digitale controle op de ontwikkeling van kinderen. Ten eerste wordt gesteld dat kinderen veerkrachtig zijn en zich kunnen aanpassen aan nieuwe omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van digitale controle. Dit impliceert dat de negatieve impact mogelijk minder ernstig is dan sommigen beweren, omdat kinderen in staat zijn om hiermee om te gaan.
Ten tweede wordt erop gewezen dat digitale controle niet het enige aspect is dat van invloed is op de ontwikkeling van kinderen. Er zijn vele andere factoren, zoals de opvoeding, het onderwijs en de sociale omgeving, die eveneens een rol spelen. Hiermee wordt gesuggereerd dat digitale controle weliswaar een impact kan hebben, maar niet noodzakelijkerwijs doorslaggevend is voor de totale ontwikkeling van een kind.
0
- De omschrijving die het best samen vat welk antwoord tekst 1 geeft op de vragen in alinea 4 is:
C Nieuwe digitale technologieën maken het mogelijk om kinderen beter in de gaten te houden. Tegelijkertijd belemmeren ze echter de groei naar zelfstandigheid. De opvoeding wordt daarmee niet echt beter.
1
- In de eerste twee alinea’s van tekst 2 neemt de auteur twee standpunten in over internationalisering.
Het eerste standpunt is dat het publieke debat over internationalisering vaak wordt beperkt tot de problemen die worden toegeschreven aan de komst van internationale studenten naar het hoger onderwijs in Nederland. De auteur geeft aan dat dit een te beperkte opvatting is van internationalisering en dat het jammer is dat het hier vaak toe wordt gereduceerd.
Het tweede standpunt is dat internationalisering veel breder is dan alleen de komst van internationale studenten. De auteur benadrukt dat internationalisering ook gaat over Nederlandse studenten die in het buitenland kunnen studeren (uitgaande mobiliteit) en dat dit niet alleen een verrijking is voor hun studie, maar ook voor henzelf en de samenleving.
1
- Volgens tekst 2 is internationalisering breder in drie opzichten:
– Internationalisering omvat niet alleen de komst van internationale studenten naar Nederland (inkomende mobiliteit), maar ook Nederlandse studenten die in het buitenland kunnen studeren (uitgaande mobiliteit). Het gaat dus zowel om het ontvangen van internationale studenten als om Nederlandse studenten die internationale ervaring opdoen.
– Internationalisering beperkt zich niet tot het hoger onderwijs, maar strekt zich ook uit tot het beroepsonderwijs. Steeds meer mbo-studenten doen een buitenlandse studie- of stage-ervaring op, en in het voortgezet onderwijs wordt tweetalig onderwijs (tto) aangeboden.
– Internationalisering is niet alleen relevant voor onderwijsdoeleinden, maar kan ook bijdragen aan de economie. Het stelt studenten beter voor op de arbeidsmarkt en kan leiden tot nieuwe handelscontacten, wat economische voordelen met zich meebrengt.
Kort samengevat is internationalisering breder omdat het zowel inkomende als uitgaande mobiliteit omvat, zich uitstrekt tot verschillende onderwijsniveaus en niet alleen onderwijsgerelateerde voordelen heeft, maar ook economische voordelen kan opleveren.
2
- Om de gevraagde informatie te verstrekken, moet ik de sectoren en hogere doelen in alinea 6 identificeren. Helaas bevat de verstrekte tekstfragmenten geen informatie over de sectoren en hogere doelen. Ik kan daarom geen specifieke antwoorden geven op basis van de beschikbare informatie.
0
- Het antwoord op de vraag “Wat doen veel andere Europese landen beter?” is:
C) hebben een betere balans tussen binnenkomende internationale studenten en uitgaande studenten uit eigen land.
0
- De drie voorstellen die in tekst 2 worden genoemd zijn:
1) De integratie van buitenlandse studenten moet bevorderd worden zodat talent voor onze samenleving behouden kan blijven.
3) Gemeenten en de Rijksoverheid moeten samen zorgen voor voldoende woonruimte voor studenten.
6) Talentvolle studenten moeten meer gestimuleerd worden internationale ervaring op te doen.
De nummers van de genoemde voorstellen zijn: 1, 3, 6.
1
- De uitspraak die de hoofdgedachte van tekst 2 het beste weergeeft is:
B) Hoewel internationalisering in het onderwijs niet alleen maar positieve kanten heeft, is ze zo waardevol dat we die internationalisering moeten stimuleren.
2
- Het antwoord is D: dat er steeds meer buitenlandse studenten aan Nederlandse universiteiten en hogescholen komen studeren. In alinea 1 wordt aangegeven dat het streven naar het “doortrekken van de huidige trends” van het aantrekken van buitenlandse studenten niet goed is voor Nederland. Dit probleem wordt vervolgens verder uitgewerkt in de rest van de tekst, waarin verschillende negatieve gevolgen van de toenemende instroom van buitenlandse studenten worden besproken.
1
- De nummers van de twee citaten waaruit door de toon weinig geloof blijkt in de goede bedoelingen van de universitaire bestuurders zijn 1 en 6.
1
- Uit alinea 2 en 3 kan worden afgeleid dat met de “huidige trends” wordt verwezen naar de trends van toenemende instroom van buitenlandse studenten aan universiteiten en hogescholen en de groeiende populariteit van Engelstalige masteropleidingen en bachelorstudies.
2
- Deel 1, “Oorzaken en gevolgen van de internationalisering”, begint bij alinea 2 van tekst 3.
1
- Deel 2, “Kritiek op het financieringsstelsel hoger onderwijs”, begint bij alinea 6 van tekst 3.
1
- Hier zijn de groepen en bijbehorende nadelen in de tabel:
groep | nadeel |
---|---|
1a) Nederlandse studenten | hogere werkdruk voor het onderwijzend personeel (3) |
1b) | |
2a) | aantasting van de kwaliteit van het onderwijs |
2b) | |
3a) | druk op de woningmarkt |
3b) | |
4a) | stijgende uitgaven voor huurtoeslag |
4b) |
0
- De drogreden die in het bovenstaande citaat wordt gebruikt, is een overhaaste generalisatie (D). Het argument impliceert dat de stijging van de uitgaven voor huurtoeslag direct wordt veroorzaakt door de groeiende instroom van buitenlandse studenten sinds 2013. Het maakt een te snelle generalisatie op basis van een enkele oorzaak-gevolgrelatie, zonder andere mogelijke factoren in overweging te nemen die de stijging van de uitgaven kunnen verklaren.
0
- In alinea 8 worden de volgende twee positieve effecten genoemd van een degressief bekostigingssysteem voor het hoger onderwijs:
1) Groei wordt financieel minder aantrekkelijk: Door een degressief bekostigingssysteem zou groei van het aantal studenten minder financieel aantrekkelijk worden voor onderwijsinstellingen. Dit kan leiden tot een meer selectieve aanpak waarbij instellingen zich kunnen richten op opleidingen waar ze goed in zijn, wat uiteindelijk kan leiden tot verbetering van de kwaliteit.
2) Stimulans voor innovatie en nieuwe organisaties: Het introduceren van nieuwe universiteiten op kleine schaal, die kunnen beginnen met een frisse aanpak, kan innovatie in het hoger onderwijs bevorderen. Een degressief bekostigingssysteem kan het ontstaan van nieuwe organisaties stimuleren, wat op zijn beurt kan leiden tot meer innovatie en diversiteit binnen het hoger onderwijs.
2
- Het juiste antwoord is B: oorzaak en gevolg.
1
- In alinea 11 wordt het probleem geschetst dat door het hoge collegegeld voornamelijk studenten met rijke ouders naar Nederland komen studeren, wat leidt tot een beperkte diversiteit in de studentenpopulatie.
1
- In alinea 10 wordt een tweeledige oplossing voorgesteld. Ten eerste wordt voorgesteld om minder Engelstalige opleidingen en cursussen aan te bieden, waardoor de instroom vanuit de Europese Unie vanzelf zou afnemen. Ten tweede wordt voorgesteld om de onderwijsinstellingen te verplichten het verschil tussen het instellingscollegegeld en het wettelijke collegegeld te storten in een fonds, waaruit beurzen kunnen worden verstrekt aan buitenlandse studenten die niet genoeg geld hebben om in Nederland te studeren.
2
- In tekst 3 wordt het tegenovergestelde beweerd van de uitspraak in tekstfragment 1. Het volgende zinsgedeelte uit tekst 3 geeft een ander perspectief: “Zo zou het zomaar kunnen zijn dat het niveau van ons hoger onderwijs daalt door al die buitenlandse studenten in de collegebanken” (regels 140-142). Dit suggereert dat de aanwezigheid van buitenlandse studenten mogelijk een negatieve invloed kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs.
0
- In tekst 2 en tekst 3 worden de volgende twee negatieve gevolgen van internationalisering genoemd:
1) Druk op de Nederlandse studenten: Zowel in tekst 2 als tekst 3 wordt benadrukt dat de toenemende instroom van buitenlandse studenten kan leiden tot een verdringingseffect voor Nederlandse studenten. Hierdoor kan het voor Nederlandse studenten moeilijker worden om een studieplek te vinden of belemmerd worden in hun studievoortgang.
2) Toenemende druk op de financiën en capaciteit van onderwijsinstellingen: Zowel tekst 2 als tekst 3 wijzen erop dat de groeiende instroom van buitenlandse studenten zorgt voor extra kosten en druk op de financiële middelen en fysieke capaciteit van onderwijsinstellingen. Dit kan leiden tot overvolle collegezalen, een hogere werkdruk voor docenten en de noodzaak om extra investeringen te doen om aan de vraag te voldoen.
0
- Gezien het gegeven citaat en het voorstel van een degressief bekostigingssysteem in tekst 3, zou de auteur van tekst 2 waarschijnlijk antwoorden met optie C: Nee, want de basis voor uitwisseling van economische, culturele en diplomatieke contacten wordt dan te smal.
De auteur van tekst 2 benadrukt in de tekst het belang van internationalisering als een bredere concept, dat verder gaat dan alleen de komst van buitenlandse studenten. De uitwisseling van economische, culturele en diplomatieke contacten wordt gezien als een belangrijk aspect van internationalisering. Met een degressief bekostigingssysteem, waarbij de instroom van buitenlandse studenten wordt beperkt, zou de basis voor deze uitwisseling smaller worden, wat mogelijk leidt tot minder economische, culturele en diplomatieke contacten.
0
- De visie van tekstfragment 2 past het best bij tekst 2, omdat tekstfragment 2 benadrukt dat de discussie zich moet richten op het maximaliseren van het succes van buitenlandse studenten door hun aanwezigheid positief te benaderen. Dit sluit aan bij de visie van tekst 2, waarin de voordelen van internationalisering worden belicht en er wordt gepleit voor een bredere benadering van internationalisering.
1
- probleem: Afname van het aantal leesuren onder Nederlanders, vooral bij millennials.
oorzaak 1: Concurrentie van social media zoals Facebook en WhatsApp.
oorzaak 2: Onvoldoende herkenning van de Nederlandse literatuur door een groter deel van de bevolking.
oplossing: Het kweken van leesplezier als speerpunt, waarbij een bevlogen docent een cruciale rol speelt.
4
- A is het juiste antwoord. Alinea 4 geeft een tegenvoorbeeld van het belang dat leesplezier heeft voor leerlingen.
0
- Alleen leesplezier leidt tot mensen die met plezier lezen, ook in hun vrije tijd een boek pakken, ook nadat ze de school hebben verlaten. Daardoor onderhouden ze hun leesvaardigheid, en dat heeft waarde voor zowel de taalontwikkeling als de persoonlijke ontwikkeling van mensen.
3
- Weijts schrok van de leeslijst omdat het grootste deel van de genoemde boeken potentieel afschrikwekkend was en in staat was om mensen weg te jagen bij het lezen.
0
- Volgens de auteur van tekst 4 ligt de oorzaak niet bij de klassieke auteurs zoals Vondel, Hooft en Bilderdijk, maar bij onderwijskundigen die pleiten om jongeren niet meer lastig te vallen met lange teksten vanwege hun vermeende gebrek aan concentratie.
1
- Het argumentatieschema dat het duidelijkst naar voren komt in alinea 5 en 6 samen is een argumentatieschema op basis van D voor- en nadelen.
0
Laat een reactie achter