Een mini-podcast over een gecanceld gedicht uit de 19e eeuw.
Op 14 april 1841 behaagde het koning Willem II een bezoek te brengen aan het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten in Amsterdam. Hij woonde de jaarlijkse vergadering bij waar de vier klassen van het instituut verslag deden van hun wetenschappelijke activiteiten. “Lid van de tweede klasse”, die voor taal en letterkunde, was de dichter en directeur van de Nederlandsche Handel-Maatschappij Willem de Clercq. Befaamd als hij was voor zijn improvisaties op rijm, zeg maar de freestyle rap van de 19e eeuw, werd hem gevraagd om de koning met zijn kunsten te begroeten. Op 10 april 1841 schreef de Clercq echter in zijn dagboek:
April 10. Komst Z M in het Institut. Over het Vers.
Het werd bekend dat de Koning in stad komt, en nu ook dat hij in het Institut aanstaande Dingsdag zou komen. Voor het Improviseren aldaar heb ik formeel bedankt doch toen nu het oproepings briefje kwam, voelde ik dat ik niet weigeren kon hem toch eenige hartelijke regelen te zeggen zoo dit verlangd werd. Ik zocht Bosscha (de Neerlandicus Johannes Bosscha sr.), aan wie het geheel beleid der Zaak is opgedragen, die echter nog van het geen de 2e Classe doen zoude, niets bepaalds wist. In die onzekerheid heb ik dan het vers gemaakt en weet niet of er eenig gevolg aan zal gegeven worden.
Geen improvisatie dus, maar een ronkend welkomstgedicht, in vorm losjes gemodelleerd naar het bekende “Afscheid” van Willem Bilderdijk, ooit ook prominent lid van de tweede klasse van het instituut. Op één avond geschreven, kennelijk, wat op 12 april schrijft hij:
April 11/12.
Van het Institut hoorde ik in de Paaschdagen niets. Aan d C [da Costa] heb ik het Vers voorgelezen.
Tot zo ver nog geen problemen. Maar ja, het instituut zou het instituut niet zijn als er over iets simpels als een minder dan 5 minuten durend(!) welkomstgedicht niet even flink gekibbeld werd en de heren van het instituut er onderling niet uitkwamen. Het welkomsvers werd gecanceld en Willem de Clercq was er niet rouwig om:
April 13. Br Bosscha over het vers. Vervolg op de Audientie.
Ik had van Bosscha een briefje hoe het nu met alles was & zond hem daarop mijn vers ter beoordeling zeggende mij zelve volstrekt niet op den voorgrond te zetten, en liever een beslissing willende afwachten dan die te willen provoceeren. Bosscha zond mij dat vers met goed keuring terug en proponeerde mij nu de Commissie tot regeling te vragen, om mij tot het voorlezen daarvan te willen uitnodigen. Op de Audientie echter grommelde Wiselius Moet gij nu ook nog lezen, ’t geen mij niet beviel, daar ik geen verklaring had gedaan van niets te zullen gereed maken. Ik was er echter niet geheel ruim over. ‘S middags bragt ik het Vers na Bosscha die ’s avonds repetitie hield, en zeide hem dat hij nu maar met deze zaak moest handelen, zoo als hij het zelve goed vond.
April 14. B Ba [Bosscha] Ik lees het vers niet voor
Uit een briefje van Ba bleek, dat de Heeren de vorige dag braaf over de Minuten gedisputeerd hadden, dat er reeds twee waren die hun stuk moesten verkleinen, en zelfs Reinwardt het op de helft brengen. Hij had daarom het vers niet voorgelezen daar men niet kon toestaan, om iets van den tijd meer te vergen. Ik moest het dus overgeven, en had het eigentlijk van die tijd af kalmer voor mij zelve.
Zonder de Clercq’s vers vertelden de vier klassen hun verhaal, Willem II kreeg nog een paar oude boeken en schilderijen te zien en in de avond zaten de orators van die dag gemoedelijk met de koning in zijn paleis aan het diner. De volgende dag werd bepaald dat het vers in de notulen van de vergadering terecht zou komen”
April 15. Institut. Vraag na m/vers
S’avonds was ik met Groen [Groen van Prinsterer] in het Institut. Daar werd nu voort na mijn vers gevraagd; het Speet elk dat het niet gelezen was, en men wilde het nu volstrekt in de Notulen dier buiteng. vergadering afgedrukt hebben. Alles komt toch weder te regt en de positie was beter dan of ik vooruit had gedrongen.
Sterker, zelfs Nicolaas Beets toonde belangstelling:
Mey 15. B N Beets
N Beets schrijft mij om het Vers voor het Institut bestemd, aan de muze Haren Almanak te geven. Het is de eerste aanraking, die zoo God wil tot meerdere leiden kan.
Ik heb echter het vers niet in de Nederlandsche Muzen-Almanak teruggevonden. Waarom dit niet gebeurde, heb ik geen idee van. In 1830 verscheen er een portret van de Clercq in de almanak, maar vreemd genoeg nimmer een gedicht van hem! (Eijssens, 2016).
Maar… Nog een jaar later zou het gedicht nog voor controverse zorgen. Zou die dekselse de Clercq niet via een omweg zijn gedicht in de verslagen en mededelingen van het instituut uitgegeven hebben? Of een wit voetje bij de koning hebben willen halen?
July 1, 1842. Aan na Uitgave m/Vers
Uit een brief v Hogendorp [Van Hogendorp] bleek mij dat de inzending van het Vers in deze oogenblikken nog al opmerking gemaakt had, en men scheen te denken dat ik dat vers had laten uitgeven. Ik antwoorde dat het de Klasse was, & dat ik om zelfs de schijn van eene Captatio benevolentiae te vermijden aan de Koning geen present Exempl. had aangeboden.
Hoe het ook zij, de welkomsgroet is een mooi voorbeeld van een gelegenheidsgedicht uit de 19e eeuw, dat alle elementen van de destijds belangrijke normen en waarden uitdrukte. Het schetst een romantisch beeld van de vaderlandse geschiedenis, de godsdienstigheid en de trouw aan de koning. Uiteindelijk werd het gedicht in 1877 nog opgenomen in Jan Pieter de Keyser’s “Neerland’s letterkunde in de negentiende eeuw”, waarin diverse voorbeelden van dichtkunst werden gepresenteerd.
Gebruikte bronnen:
Clercq, W. de, Dagboek 1811-1844, (Deel XVIII en XXIX), http://resources.huygens.knaw.nl/dagboekdeclercq
Eijssens, H. (2016). De literaire almanak als standmeter van de Nederlandse poëzie: gedemonstreerd aan de Nederlandsche Muzen-Almanak (1819-1840). Universiteit van Amsterdam.
Keyser de, J. P. (1877). Neerland’s letterkunde in de negentiende eeuw: bloemlezing ten gebruike bij de beoefening onzer letterkunde. Stemberg.
Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten (1842). Het instituut, of verslagen en mededeelingen uitgegeven door de vier klassen van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten (Vol. 1). Frederik Muller. https://tinyurl.com/nyzcbwsp
Laat een reactie achter