voor R.
Ik mag graag kijken naar ’t Nederlands elftal als ’t bezig is ’t Wilhelmus mee te zingen. Vooral bij de vierde regel, “Blijf ick tot inden doet”, let ik goed op: zingen ze ‘doet’ of ‘dood’. Of ze dat doen is te zien aan ’t tuiten van de lippen. Dat gebeurt immers als je ‘doet’ zegt. En de meesten doen dat, voorzover ze al meezingen.
Dat doet staat in de tekst als een rijmwoord op bloed:
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet,
Den Vaderlant getrouwe
Blyf ick tot inden doet
Op ’t eerste gezicht is ’t rijm in orde, maar inderdaad, alleen op ’t eerste gezícht, want de spelling ‘doet’ staat hier voor de uitspraak ‘dood’. Zulk rijm wordt ‘oogrijm’ genoemd. Akoestisch rijmen bloet (bloed) en doet (dood) niet op elkaar. Dat deden ze ook niet in de 16e eeuw. Dood had in de tijd van ’t Wilhelmus (ca. 1570) nooit een andere klinker dan de lange oo.
Nu was ’t in de Middeleeuwen en nog tot in de tijd van ’t Wilhelmus de gewoonte om ’t lang zijn van een klinker, behalve door een verdubbeling van de letter (oo, aa), aan te geven met een toegevoegde e: bloet (bloot), groet (groot), of een toegevoegde i: groit (groot), Oirschot, Helvoirt.
Voor mij is o.a. dat stuntelige oogrijm tussen regel 2 en 4 van ’t Wilhelmus, bloet/doet, NB in een tekst die gezongen werd, trouwens altijd al een aanwijzing geweest dat de tekst niet kan zijn van de hand van een voortreffelijk dichter als Philips Marnix van Sint Aldegonde. De enkele jaren geleden gepresenteerde optie dat misschien Petrus Datheen de auteur is, komt me veel waarschijnlijker voor. Datheen is typisch een dichter van de tweede orde.
De gewoonte om een lange oo als oe te schrijven komen we ook tegen bij familienamen. Een mooi voorbeeld daarvan is de naam Van Groeningen. Dat is een zogenaamde herkomstnaam, dat wil zeggen dat de naam afgeleid is van een plaatsnaam. In dit geval is dat dus Groningen, maar dan hier geschreven zoals dat in ’t verleden met de plaatsnaam gebeurde, Groeningen; zie de illustratie.
Daarnaast kwam toen ook de spelling Van Grooningen voor. Een voorbeeld uit de 18e eeuw: Willem van Grooningen, op 25 december 1786 in dienst van Verenigde Oostindische Compagnie. Incidenteel komt deze spelling met dubbele o nog voor tot 1983. Vanaf 1642 vind ik ook al de spelling met één o: Groningen.
In de Familienamenbank met gegevens uit 2007 komen de volgende varianten voor met erachter de aantallen naamdragers:
Groningen, van 1.136
Groeningen, van 442
Groenigen, van 171
Groeninge, van 52
Greuningen, van 164
Greuninge, van 8
Grunningen, van 16
Grönningen, van 9
Grünning 11
De laatste vijf varianten vertonen umlaut van de lange oo. Dat wil zeggen dat de oo, die achter in de mond gevormd wordt, onder invloed van een ‘vóórklinker’ als de i, meer naar vóór in de mond gegaan is. De schrijfwijze eu correspondeert hier met de uitspraak, die we ook vinden bij de lokale uitspraak van de plaatsnaam Groningen, zoals blijkt uit de RND (Reeks Nederlandse dialectatlassen):
In gewoon schrift is dat: Greun en Grunneng, vormen die we ook tegenkomen in ’t rijtje namen hierboven.
In dat rijtje staat verder een naamtype dat tegenwoordig op een historisch onverantwoorde wijze uitgesproken wordt. Veel naamdragers van Van Groeningen en zijn varianten zeggen namelijk ‘letterlijk’ Van Groeningen, met een oe dus. Onderstaande kaart geeft de verspreiding weer van de variant Van Groenigen . In de gemeentes met alleen kleur en zonder aantal komt de naam minder dan vijf keer voor. Deze variant, met een –g in plaats van –ng, berust overigens op een schrijffout, denk ik.
In welke tijd de oe-uitspraak gebruikelijk werd, is niet na te gaan. Maar dat ’t tegenwoordig een feit is, kan ik telkens weer vaststellen als ik een bevriende naamdraagster opbel. Voor de zekerheid heb ik nog een aantal Van Groeningens opgebeld en de uitkomst was zoals verwacht: ze zeggen allemaal “met Van Groeningen”.
Om zeker te zijn dat in Groeningen toch niet ’t naamwoord groen verscholen zit, is ’t zaak de etymologie te hulp te roepen. In de Atlas van de Nederlandse taal: Editie Nederland (blz. 121) worden voor de etymologie van de naam Groningen twee mogelijkheden genoemd. Een ervan raakt ook de schrijfwijze en de uitspraak Groeningen. Het voorstel behelst namelijk dat de naam afgeleid is van de kleurnaam ‘groen’.
Daar valt wel wat tegen in te brengen. In de eerste plaats is dan de officiële naam Groningen niet te verklaren, want er is geen dialect waar groen groon wordt. Maar ook de vormen Greuningen tot en met Grünning zijn niet te herleiden tot groen, want in ’t Gronings heet die kleur gruin.
De eu-vormen wijzen in een andere richting, namelijk die van de lange oo. En dat past goed bij de theorie dat de naam Groningen afgeleid is van de mansnaam Groni. Trouwens, ook al zou dat niet juist zijn, de oudste vormen van de stadsnaam zijn deze: Grŏninga (2e helft 11e eeuw); Cruoninga (2e helft 12e eeuw); Groninga (2e helft 12e eeuw). (Künzel e.a. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200).
Uit deze vormen met lange oo zijn alle latere varianten te ontstaan, aldus:
Groeningen is een alternatieve schrijfwijze van de lange oo.
Greuningen is een gevolg van de umlaut van de lange oo door inwerking van de i in de volgende lettergreep.
Grunningen, Grönningen en Grünning zijn door klinkerverkorting uit Greuningen ontstaan.
Er is nog een plaatsnaam waarbij soortgelijke ontwikkelingen plaatsgevonden hebben, namelijk Doetinchem. Yoïn van Spijk wees me daarop. De overeenkomst betreft in de eerste plaats de vorm zoals die in familienamen voorkomt: Van Deutekom. De RND geeft deze informatie:
Anders geschreven Deutekom. Dat is een umlautsvorm die te vergelijken is met Greuningen. Die Groningse eu is voortgekomen (door umlaut) uit een lange oo, die nog bewaard is in de officiële naam Groningen. Bij Deutekom ontbreekt op ’t eerste gezicht die lange oo, maar niet als je verder of langer kijkt, want in oudere teksten komt ie wel degelijk voor.
In ’t Archief van de Sint-Katharinakerk te Doetinchem ( Gelders Archief) bijvoorbeeld komt de schrijfwijze Dotinchem in documenten uit de veertiende eeuw 25 keer voor en eenmaal in een stuk gedateerd 13 maart 1513: Dotinchem.
Op onderstaande kaart uit 1653 heet de stad Dotekom. Ook onder een afbeelding van de Hamburgerpoort uit 1570 staat Dotekom.
Dan is er nog de familienaam Van Dotinchem: Jan van Dotinchem (gestorven 1570). In ‘t stadsbestuur van Deventer zaten gedurende de 16e eeuw ook enkele Van Dotinchems. In dezelfde periode en ook in datzelfde archief werd de naam ook geschreven als Doetinchem.
Mijn conclusie is dat die oe-spelling in Doetinchem oorspronkelijk ook stond voor de lange oo. Aardig in dit verband is dat de historicus Jappe Alberts meent dat de plaatsnaam wellicht teruggaat op de persoonsnaam Dodo (met een lange oo!). In de 10e eeuw waren er twee bisschoppen, die van Osnabrück en die van Münster, die zo heetten, en daar heeft Doetinchem zeker mee te maken gehad.
’t Verschil met Groningen is dat in Doetinchem de oe-uitspraak ’t gewonnen heeft en dat in Groningen de historische uitspraak standgehouden heeft, behalve dus in de familienamen Groeningen, Groenigen en Groeninge.
Familienamen met de twee spellingen voor de lange oo, te weten oo en oe, komen meer voor. Niet altijd is zeker of ze tot deze categorie behoren maar als er een lidwoord of voorzetsel bij in ’t spel is, of als ‘t samenstellingen met een identiek tweede deel betreft, is dat hoogstwaarschijnlijk wel ’t geval. Ik geef wat voorbeelden:
Kloet, van der/ Kloot, van der; Roelvink/Roolvink; Oedekerke/Odekerke; De Croes/De Croos; Van Vroenhoeven/Van Vroonhoven.
Tot deze groep behoort ook de familienaam De Dood en zijn variant De Doet. De eerste had in 2007 281 naamdragers. De variant waar ik op had gehoopt bestaat tegenwoordig niet meer. Gelukkig nog wel in vroeger tijden.
Jan Claesz de Doedt, attestatie 14-9-1629, Amsterdam
Barent de Doet, 14-4-1748, Stadsarchief Amsterdam
Toch nog een uit de 20e eeuw, Leidse Courant, 19 maart 1964, pag. 9.
Maar hoe Kl. zijn naam heeft uitgesproken, daar kunnen we alleen naar raden. Ik heb hem niet kunnen bellen.
Geraadpleegd:
Atlas van de Nederlandse taal: Editie Nederland
Familienamenbank: https://www.cbgfamilienamen.nl/nfb/
Meertens Kaartenbank: https://www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/
Künzel e.a. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200).
Reeks Nederlandse dialectatlassen (RND)
https://www.graafschap-middeleeuwen.nl/wordpress/doetinchem/
https://www.deutekomhistorie.nl/historie/naamgeving/
Geraadpleegd:
Atlas van de Nederlandse taal: Editie Nederland
Familienamenbank: https://www.cbgfamilienamen.nl/nfb/
Meertens Kaartenbank: https://www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/
Künzel e.a. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200).
Reeks Nederlandse dialectatlassen (RND)
https://www.graafschap-middeleeuwen.nl/wordpress/doetinchem/
https://www.deutekomhistorie.nl/historie/naamgeving/
Robbert-Jan Henkes zegt
De naam “De Kloet” zal eenzelfde etymolgie hebben?
Jan Stroop zegt
Als ‘Van der Kloet’, bedoelt u? Ik denk van wel.
Hans Gulpen zegt
Heerlijk stuk weer, geachte heer Stroop!
Jan Stroop zegt
Veel dank!
Ronaldo zegt
en dan is er ook nog een dorpje/gehucht dat echt Groeningen heet, bij Vierlingsbeek
Jan Stroop zegt
Gelet op de verspreiding van de namen ‘Van Groeningen’ en varianten lijkt ’t me onwaarschijnlijk dat die te maken hebben met dit dorpje.
Henk Wolf zegt
De vorm “Van Groenige(n)” hoeft niet op een spelfout te berusten. In het Gronings is “-inge” soms overgegaan in “-ige(n)/-ege(n)”. De plaatsnaamvariant “Grunnege/Grönnege” is nu niet meer in gebruik, ook niet in het Gronings, maar we zien er nog wel restjes van in het bijvoeglijk naamwoord “Grunneger/Grönneger” en in de taalnaam “Grunnegs/Grönnegs”.
Ik weet niet of de lang nog oostelijk gerichte schrijftraditie het plausibel maakt dat -oe- de klankwaarde van de [ö] (oo met umlaut) heeft, dan zou “Groenige” de Groningse uitspraak kunnen weergeven. Anders zou “Groenige(n)” ook de vorm met Hollands vocalisme en Gronings consonantisme kunnen weergeven.
Zie hier bij Weijnen (p. 257):
https://www.dbnl.org/tekst/weij005nede01_01/weij005nede01_01_0006.php
W.A.M. Petersen zegt
In Delden komt ook de naam Groeniger voor. Ook Oude Groeniger en Groenen.
R.J.G.A.A. Gaspar zegt
Een erg interessant verhaal!
Niettemin zijn enkele op- en aanmerkingen erop nodig.
Voor de kwestie Doetichem – Deutekom heeft Henk Wolf de juiste opmerking gemaakt, dat -oe- kan staan voor o-umlaut. Inderdaad is de -e- vanouds als aanduiding van het umlaut gebruikt, trouwens niet alleen bij -o-, maar ook bij -u-. Vgl. bijv. de eigennamen Böhm/Boehmer alsook Moers (vroeger ook Meurs of Mörs). En in dit geval: Gorinchem/Gorkum (geen umlaut) met Doetinchem/Deutekom (wel umlaut). Inderdaad is er denk ik sprake van een oostelijk gerichte schrijftraditie.
Over ‘bloet’ en ‘doet’ in het Wilhelmus lees ik de bedenkelijke openingszinnen:
“Op ’t eerste gezicht is ’t rijm in orde, maar inderdaad, alleen op ’t eerste gezícht, want de spelling ‘doet’ staat hier voor de uitspraak ‘dood’. Zulk rijm wordt ‘oogrijm’ genoemd. Akoestisch rijmen bloet (bloed) en doet (dood) niet op elkaar. Dat deden ze ook niet in de 16e eeuw. Dood had in de tijd van ’t Wilhelmus (ca. 1570) nooit een andere klinker dan de lange oo.”
Staat ‘doet’ hier inderdaad voor de uitspraak ‘dood’? Is het een ‘oogrijm’? Rijmen ‘bloet’ en ‘doet’ echt niet op elkaar? Ook niet in de 16e eeuw? En vooral: had ‘dood’ in die tijd nooit een andere klinker dan de lange oo?
Als antwoord op deze vragen citeer ik gemakshalve letterlijk wat Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst II (Klankleer) par. 77 over de klankwaarde van ō en ô opmerkt.
“Afgaande op een vaststelling dat rijmen ō : ô door weinige auteurs worden vermeden, menen sommigen dat er geen merkbaar verschil tussen beide klanken bestond. […] maar dat in sommige woorden de ō tot ô was geworden […] de huidige zuidnederlandse dialectsituatie evenwel, met vrijwel overal voor ô een onechte diftong (veelal [u:Ə]), laat zich best verklaren als men voor het mnl. eveneens een onechte diftong [u:Ə], {o:Ə], [ɔ:ǝ] aanneemt […]”
Hiermee geeft Van Loey, meen ik, een prima verklaring voor het rijmpaar ‘bloet’ – ‘doet’, nl. de Brabantse uitspraak – óók in de 16e eeuw, dus óók in het Wilhelmus – [bl u:Ə t] en [d u:Ə t]. Die twee woorden rijmen wél op elkaar! En er dus ook geen sprake van ‘oogrijm’. Dat zou toch ook niet kunnen in een tekst die niet alleen gelezen, maar ook en vooral gezongen werd!
Echte oogrijmen stellen een ‘declamator’ voor onoverwinnelijke uitspraakproblemen, zoals bij Hennen van Merchtenen in zijn Cornicke van Brabant (1414) in de volgende regels (vs. 1044-45) over de vrouw van Pepijn de Korte, Bertha met de Grote Voeten, de moeder van Karel de Grote:
‘Een vrouwe hae hij, die Beerten hiet;
Die Walen heetens aeu granpiet’
Maar in het Wilhelmus is van een dergelijk oogrijm geen sprake; daar is het écht hoorbaar rijm, al denk ik niet dat het Nederlands elftal voortaan luidkeels zal brullen:
Wilhelmus van Nassauwe
Ben ik van Duitsen bloewǝt
Den vaderland getrouwe
Blijf ik tot in den doewǝt.
Jan Stroop zegt
Wat de umlaut betreft verwijs ik u naar mijn reactie op Henk Wolf.
Hier nu dan over dat oogrijm bloed/doet.
Liever dan op de aannames van Van Loey verlaat ik me op de feiten in de ‘Reeks Nederlandse Dialectatlassen’. https://www.dialectzinnen.ugent.be/
In ’t formulier dat voor dit grote enquêteproject gebruikt is, staan beide woorden, ‘dood’ en ‘bloed’, respectievelijk in zin 80 en 96.
Om na te gaan hoe die woorden in Brabant uitgesproken worden, heb ik ’t atlasdeel ‘Klein Brabant’ (1925) bekeken, en wel bij wijze van steekproef de gegevens uit de plaatsen Grimbergen, Dendermonde, Aalst, Baardegem, Londerzeel, Opwijk en Steenhuffel.
Ik had er nog meer kunnen bekijken maar dat had niet zoveel zin want de uitkomst is in al deze plaatsen dezelfde:
dood = [du:ət]
bloed = [blu:t]
Dendermonde verschilt enigszins met [dy:ət] / [blu:t]
Mijn conclusie is dat de twee woorden, ‘dood’ en ‘bloed’ in Klein Brabant en ongetwijfeld in heel Brabant (ook in mijn Westbrabants dialect) een verschillende klinker hebben, resp. een (onechte) diftong en een monoftong, en dat ze dus niet rijmen.
’t Woordpaar ‘bloed/doet’ in ’t Wilhelmus is dus wel degelijk een voorbeeld van oogrijm.
Technisch is ’t niet mogelijk hier kopieën van de enquêtes weer te geven, daarom als voorbeeld een link naar de enquête van Londerzeel:
https://www.dialectzinnen.ugent.be/wp-content/uploads/2016/05/I275_Londerzeel.pdf
yvanspijk zegt
Aan R.J.G.A.A. Gaspar:
In de zuidelijke dialecten zijn de Germaanse *au (Oudnederlandse ō > scherplange oo) en de Germaanse *ō (Oudnederlandse uo > oe) niet samengevallen. In uw reactie hieronder zegt u dat de twintigste-eeuwse RND-gegevens niet gebruikt mogen worden om iets te zeggen over de Middelnederlandse situatie, maar een uitgangspunt in de historische fonologie is dat samengevallen fonemen niet magischerwijs weer geplitst worden tot hun oude situatie: eenmaal samengevallen betekent samen verder optrekken.
Voor het Middelnederlands wordt aangenomen dat zowel de scherplange oo als de oe inderdaad een tweeklank was, maar dat ze wel verschilden in hoogte: respectievelijk [oə̯] en [uə̯].
In delen van Midden- en Oost-Noord-Brabant, onder andere in mijn eigen dialect, het Drunens, liggen de nazaten van de Middelnederlandse klanken in kwestie inderdaad vrij dicht bij elkaar – maar ze vallen niet samen:
– dood [du̞ˑə̯t];
– bloed [bluːt] of bij oudere sprekers nog diftongisch [bluːə̞t].
(Zie ook RND Drunen: [bluːt] maar [huːə̞t] bij 93 en [duːə̞n] bij 136.)
Mogelijk was de scherplange oo ten tijde van het Wilhelmus al wat meer gesloten (wat hij later in veel dialecten zou worden), lag hij dus al dichter bij de oe en kwam de schrijver beter weg met zijn rammelende rijm, maar complete samenval is uitgesloten.
Jan Stroop zegt
In alle voorbeelden die u geeft, Grunnege tot en met Grönnegs, heeft dat achtervoegsel de vorm -ege. Is ’t dan niet vreemd dat in de meest dialectisch gespelde familienamen, Greuningen, Greuninge, Grunningen, Grönningen, Grünning dat achtervoegsel de schrijftalige vorm -inge heeft? Je daar dan toch ook -ege verwachten.
Daarom lijkt me bij ‘Van Groenigen’ een verschrijving -inge > -ige ’t meest waarschijnlijk.
Ik ben niet bekend met die oostelijke gerichte schrijftraditie, u bedoelt dat de -oe- staat voor – ö- (vgl,. Goethe). Zijn er Groningse voorbeelden van?
Wel heb ik in oudere teksten geconstateerd dat de schrijfwijzen ‘Groeningen’ en ‘Groningen’ naast elkaar voorkomen, ook in dezelfde tekst, soms zelfs op dezelfde bladzijde.
Bij beide varianten wordt de lange -oo- bedoeld, neem ik aan.
De schrijfwijze ‘Groeningen’ staat dan in de aanhef of de titel van een stuk, alsof die meer aanzien heeft.
Dat de stad op sommige kaarten ‘Groeninga vulgo Groeningen’ genoemd wordt; op andere weer ‘Groninga’ wijst, dunkt me, in dezelfde richting: oe staat voor de lange oo.
https://arinevandersteur.nl/product/groningen-procesrecht-military-1664-ordonnantie-op-de-forme-van-procederen-civile-ende-criminale-saecken-met-den-taux-voor-het-krijghs-gerecht-binnen-groeningen-gedruckt-by-de-weduwe-van-edza/
Jan Stroop zegt
Bovenstaande is een reactie op Henk Wolf
Henk Wolf zegt
Misschien, ik weet niet in hoeverre de -ng-/-g-variatie er idiolectisch en chronologisch precies uitziet, het is goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat de -ng- nooit helemaal weggeweest is.
R.J.G.A.A. Gaspar zegt
Als je par. 77 bij Van Loey in zijn geheel leest én zijn bewijsvoering ten volle laat gelden, kun je m.i. zijn conclusie over de twee o’s niet afdoen als een aanname door je te beroepen op twintigste-eeuwse gegevens.
En wat het zogenaamde oogrijm betreft: een oogrijm is een uiting van poëtische satire óf van poëtische zwakte. Beide mogelijkheden kun je toch moeilijk op het Wilhelmus van toepassing laten zijn. En bovenal: een oogrijm kan onmogelijk dienst doen in deze tekst die per definitie gezongen diende te worden. De bedoelde melodie staat immers boven de tekst vermeld met de woorden: “Stemme: Alst begint.
Antoon Berentsen zegt
Interessant wordt het ook, als je de rijksgrens passeert en in de Duitse supermarkt de naamkaartjes van de kassamedewerk(st)ers bestudeert. Daar zijn vaak Nederlandse namen te lezen. De naamdrager vragen naar de uitspraak daarvan, gaat misschien wat ver, maar gegarandeerd dat zij zelf hun naam niet altijd met de in Nederland gebruikelijke uitspraak kunnen verklanken. Soms wordt dat tegengegaan door orthografische aanpassingen. De naam Schuurmans wordt dan Schüürmanns, Hoefnagels verandert in Hufnagels. – Zie: Cornelissen, Georg; Eickmans, Heinz (uitg.), Familiennamen an Niederrhein und Maas. Von Angenendt bis Seegers/Zeegers. (Schriftenreihe der Niederrhein-Akademie. Band 9). Bottrop 2010, 155 p.
Antoon Berentsen zegt
Bij de plaatsnaam Doetinchem zij nog op te merken dat de ‘oe’ in de dialecten van de regio’s Liemers en Achterhoek gediphtongeerd wordt: Dörkum, Dörkem, Durkum, Durrekum. – zie WALD Woordenboeken van de Achterhoekse en Liemerse dialecten (WALD), 1984-2010 op https://www.ecal.nu/taal-and-cultuur/taal-en-schrieveriej/wald-woordenboeken/