Is daar iemand, Micha Hamel
‘Doe jij nog wel eens aan psychose?’, vroeg de redacteur toen hij mij voorstelde om Micha Hamels nieuwe dichtbundel te recenseren. ‘Ja’, luidde mijn antwoord, want inderdaad, in 2007 had ik in real life aan psychose gedaan, en sindsdien heb ik daarover vele teksten gepubliceerd, en werk en schrijf ik regelmatig in de driehoek van psychose, geestelijke gezondheidszorg en filosofie.
Die redacteur vroeg dit, omdat de achterflap van Hamels dichtbundel Is daar iemand als volgt luidt: “Na een psychotische crisis belandt Micha Hamel in 2009 in de psychiatrische kliniek. In een doorlopend verhaal van honderd-en-een gedichten bericht hij van het slepende leven aldaar, in de tussenwereld waar zijn hersenen defect zijn en de diagnose nog niet is gesteld.” Kortom, gedichten over waanzin, van een echte dichter, die echt psychotisch was!
Toen ik mijn wrevel over de gemakzuchtige frase ‘waar zijn hersenen defect zijn’ ( journalistieke, clichématige neurobabbeltaal, en vervorming van de veel genuanceerdere gedachten hierover in de vakliteratuur – alsook van de veel subtielere gedichten in de dichtbundel zelf) te boven was gekomen, sloeg ik de bundel open. Ik begon de gedichten te lezen met in mijn achterhoofd de gedachte dat ik moest detecteren waar de gedichten de psychose uitdrukten, invoelbaar maakten, adequaat verwoordden, creatief afbeeldden. Wel, van zulke vindplaatsen wemelt het in de bundel, sommige openlijk zichtbaar, andere meer voor de fijnproever. Overduidelijk verwijst Hamel naar zijn ervaringen als patiënt op een afdeling van een psychiatrische instelling wanneer hij schrijft:
alle gangen komen gezwabberd over
het is hier niet druk maar ook niet stil
je verwacht een muntjestelefoon en een campingwinkel
ginds een balie met een vrouw met een niet-vragende blik
interne sollicitaties kunnen op het intranet worden ingediend
niks piept hier behalve een snikkende man in de hoek
Dit is begrijpelijke taal, en schetst een voor iedereen inleefbare sfeer van hoe het er uitziet in de psychiatrische inrichting – wat immers de plaats is waar een aardig deel van de concrete waanzin uit het publieke domein wordt heengeleid, afgevoerd en opgevangen. Een ander voorbeeld is:
een man die tijdens het eten altijd zijn vork verticaal houdt
zegt plotseling
ik heb iets heel ergs gedaan
we zitten nu te eten
roept iemand harder
Ook dit is duidelijk en begrijpelijk voor zowel insiders als buitenstaanders – dat is: iedereen die niet bekend is met het psychotische leven binnen de muren van de inrichting. We maken kennis met hulpverleners, mede-patiënten, wandelingetjes (onder begeleiding) naar buiten en met diverse therapieën (veel met klei, knutselen en de xylofoon, maar ook praatsessies), en Hamel slaagt er goed in om met trefzekere taal het alledaagse leven daar te schetsen.
Maar dit is slechts een eerste laag van, of een eerste lijn door, Hamels bundel. Dankzij de achterflap en Hamels Tales of Extraordinary Madness kan je wel herkennen dat het over iets als waanzin in de kliniek gaat, maar de waanzin zelf wordt op dit eerste niveau nog als iets taalexterns beschreven, als gebonden aan herkenbare gebeurtenissen in de psychiatrische inrichting. Nu zou poëzie geen poëzie zijn als ze niet zelf al iets van die waanzin manifesteerde, uitdrukte en evoceerde. En zo is dat ook bij Hamel, maar omdat het minder expliciet over voor buitenstaanders herkenbare waanzin gaat, zijn dergelijke passages ook minder eenvoudig daarmee in verband te brengen. Daarom wat annotaties van mij. Neem de volgende (voor mij althans) briljante, begrijpelijke en herkenbare passage (ik heb regelnummers toegevoegd):
1.hallo handen
2.de eerste en de derde persoon lopen door elkaar
3.alsof het verschil tussen de linkerhand en de rechterhand
4.door hun spiegeling wordt opgeheven
5.ik zag gezichten die schrompelden
6.en de omtrek van de zone werd een stippellijn
7.en ik was niet bang
8.helemaal niet meer bang
9.ik stel het me voor en ik strijk de oneffenheden glad
10.ik stelde me alles voor, wat er was, wat er kwam, wat ik mocht
11.en ik wees het af
Deze woorden tezamen geven m.i. de waanzin perfect weer. Misschien vinden anderen dit enkel wartaal, of menen zij dat eenvoudigweg een verzameling van foutieve gedachten (wanen) plus onjuiste waarnemingen (hallucinaties) de inhoud van de psychose uitmaakt. Maar wie ook vermoedt dat er meer schuilt in de onbegrijpelijke sardonische waanzinnige lach, de contextvrije klankopeenvolging en de icarische ontsnappingspogingen uit de werkelijkheid zal proberen dit fragment te begrijpen.
In mijn boek Filosofie van de waanzin probeer ik het onbegrijpelijke van de waanzin, de ervaring van de psychose, te verhelderen en te ‘vertalen’ in een taal die toegankelijk is voor iedereen, met begrippen afkomstig uit vormen van filosofie die sowieso al ontworpen waren om iets te zeggen over de raadselen van het bestaan, de tijd, de dood, goed en kwaad. En uit dat vaatje getapt, zou ik voor regel 2 de lezer graag doorverwijzen naar de conferentie die wij eind mei in Gent hielden, precies over de thematiek dat de eerste en derde persoon door elkaar lopen. Thema was The promises and perils of the first-person perspective, en de conferentie was bedoeld voor een diversiteit aan belangstellenden in de waanzin. Nu werkt men in de psychiatrie graag aan de zorg voor, en de emancipatie van de psychiatrische patiënt. Een alom herhaalde leus daarbij is ‘dat er meer naar de patiënt geluisterd moet worden’: naar zijn/haar eigen verhaal van eigen ervaring. Dan wordt gezegd dat de patiënt een zogenaamd ‘eerste-persoonsperspectief’ heeft, dat de toegang zou zijn tot het binnenste van de eigen ervaring. De observerende psychiater zou enkel het derde persoonsperspectief kennen, en zou enkel over de waanzin spreken van buitenaf, en daarmee iets essentieels missen. Maar wat is dat essentiële dan? En is dit niet een veel te eenvoudige visie op wat taal is, en hoe taal functioneert? Kan je eerstepersoon- en derdepersoontaal wel zo eenvoudig onderscheiden? Gelukkig liepen er op de conferentie ook behoorlijk wat filosofen, taalwetenschappers en andere waanzinnigen rond om de filosofisch angehauchte psychiaters bij hun taalverwarring te helpen en hen weer met beide voeten op waanzinnige grond te zetten. Licht gechargeerd zou je kunnen zeggen dat de conferentie een poging was om gedichten zoals die van Hamel te redden van de weliswaar goedbedoelende, maar uiteindelijk denigrerende en stigmatiserende gedachtegang dat waanzinnige taal slechts uit expressies zou bestaan die kond doen van een zieke, lijdende ziel– in plaats van dat ze verwijzen naar iets anders ‘daarbuiten’, misschien iets fascinerends, iets onzegbaars, iets paradoxaals of iets angstaanjagends – kortom, iets poëtisch.
Regel 1, 3 en 4 verwijzen naar spiegelthematiek. Allereerst is er het befaamde spiegelstadium in de ontwikkelingspsychologie, waarin er een ego ontstaat dat de wereld zoals anderen die tonen, weerspiegelt. Maar een belangrijker functie van de spiegel in de psychose is die van ‘omkeringsmachine’. In mijn werk noem ik dat de ‘Rhenniusmachine,’ afkomstig uit de wereld van (science) fictie (van Roger Zelazny’s Doorways in the Sand), die alles wat erin gaat, omgekeerd weer uitspuugt. Een linker handschoen die door de spiegel heen draait wordt een rechterhandschoen. Deze thematiek die te maken heeft met een meest basale structuur van de ruimte, speelt in de waanzinnige wereld een grote rol. Denk hierbij ook aan het werk van Escher, en dan, in de context van bovenstaand fragment van Hamel, aan die tekening waarin de ene hand de andere hand tekent (“Tekenende handen”). Ik sla aan op dergelijke fragmenten van Hamel, en vind het prachtige verwoordingen, poëtiseringen van moeilijk, complex uit te leggen ervaringen/ gedachten/ hersenspinsels/ verbeeldingen, typerend voor de waanzin.
Regel 5 is voer voor klassieke psychopathologen – die nog aandacht hadden voor kwalitatieve case-studies, in plaats van voor enkel gerandomiseerde kwantitatieve medicatie-trials. Hamel verwijst naar de ervaring dat gezichten een ander aanzien krijgen in de waanzin. Niet omdat het visuele waarnemingssysteem opeens neurologisch defect zou zijn – het zijn immers geen betekenisloze vervormingen die willekeurig in het visuele veld optreden -, maar wel omdat de manier waarop de waanzinnige zich in de tijd heeft vastgedraaid én losgedraaid, verandert: de temporeel ongeordende herinneringen fuseren met de perceptie. Het verleden komt tot leven in het heden, de archetypen en stereotypen uit de onbewuste achtergrond dringen zich op naar voren, en grijpen in de huidige scenario’s in. Gezichten kunnen zo verschrompelen.
Dan naar regel 6 tot 10. Prachtig – monter en helder – toont Hamel kort en bondig een befaamde waanzinnige dynamiek van ontgrenzing, megalomanie en autodeïficatie. ‘De zone’ is een begrip dat in deze dichtbundel vaker voorkomt. Laten we die gemakshalve zo omschrijven als de eigen levenssfeer, het gebied dat tot jezelf behoort, de privé-sfeer. Vaak zijn er sterke grenzen tussen mijn en dijn, tussen wat in mijn binnenwereld ervaren wordt, en wat in de buitenwereld zichtbaar is. Als uitleggend en verhalend filosoof deed ik er tientallen bladzijdes over om duidelijk te maken wat en hoe het te betekenen heeft als grenzen poreus worden. Hamel zegt het kort en krachtig: ‘de omtrek van de zone werd een stippellijn’. Wanneer de grens poreus wordt, kan je daarop reageren met angst. Want er kunnen vreemde kostgangers in je huis terecht komen, vreemde bezoekers van gene zijde; bizarre gedachten en sensaties kunnen opgeld doen. Maar evengoed kun je je verheugen over de uitbreiding, porositeit of zelfs opheffing van de ‘zone’s’. Het kan zelfs zo zijn dat de openstelling van de zone een zinnige en ook deels geslaagde poging kan zijn om de angst van de beklemming van een afgesloten zone op te heffen, door iets van zin of vervoering buiten de private zone te vinden.
Vervolgens schrijft Hamel in regel 9 en 10 dat het geheel van het binnenzonelijke plus het buitenzonelijke iets is van de voorstelling, van datgene wat hij zelf ontwerpt. Binnen- en buitenwereld, het geheel, de werkelijkheid, van alle tijden, blijken te worden voorgesteld en bewerkt (oneffenheden gladgestreken), maar vervolgens… als finale hier: ‘afgewezen’. Hamel beschrijft hier kort wat in de klassieke psychoanalyse ook wel als verschil tussen neurose en psychose wordt benoemd: een verdringing van de realiteit tegenover de algehele verwerping ervan. Maar om verder te weten te komen wat er gebeurt als je door die poort naar de niet-werkelijkheid heengaat, moet je niet bij de psychopathologen zijn. Hen ontbeert de taal om de afwezigheid van taal te beschrijven. Laat dat nou juist het rationeel-conceptueel domein zijn waar de filosoof naar probeert te verwijzen, of zoals Adorno het zegt: om ‘door de begrippen heen, voorbij de begrippen te raken’. En natuurlijk ook dat van de poëzie – een soortgelijke poging om uit niets iets te creëren. Maar nu weer terug naar de zaken zelf.
een vrouw zonder naam houdt sti
priemt haar vinger in de lucht en zegt
dat blauw is niet echt
bijna iedereen kijkt omhoog
verontrust of om de charismatische vingertop
eer te bewijzen
Dit is een stukje uit een gedicht waarin de patiënten even onder begeleiding naar buiten worden gelaten, en waarbij er een vrouw gevat waanzinnig uit de hoek komt. Of ach, waanzinnig, hoe meer aandacht je de waanzin geeft, hoe meer je haar uitingen en ervaringen bestudeert hoe minder waanzinnig en onbegrijpelijk ze worden. Wel kunnen we hier een vorm van subtiele intertekstualiteit in zien. Zo subtiel dat ook de dichter zelf deze kruisverwijzing misschien niet kent. Daarom geef ik hier een stukje poëtisch proza van een andere auteur die ook schitterende poëtisch-literaire verhalen schreef in en over waanzin, Harald Kaas in zijn Uhren und Meere:
Onzichbaar slapen de muizen. Heel diep in de stilte. Geen spreken, geen zwijgen. Windstil. Land zonder velden en leeuweriken. Zinloos te vragen of de hemel er nog is. Maar zou iemand de vraag kunnen stellen of hij nog blauw is? Deze zou, waarlijk, de Niemand zijn om de oude vraag te stellen! En de poëzie zou haar ogen openslaan – de hemel zou blauw worden en langzaam zouden de bladzijden van het Boek zich vullen.
Micha Hamels gedichten zijn veelal gezet in hetzelfde lettertype, beginnen links boven aan de pagina en de regels gaan dan netjes geordend onder elkaar naar beneden. Soms ook niet, en dan zijn de zinnen en woorden wat meer verspreid of anders geordend over de pagina. Zo ook in een volgend gedicht:
opgeslokt door de woordnacht
die lispelt kom mee in de woordnacht
door de wolken kun je de sterren niet zien
zit ik met mijn naam in mijn handen
als iemand die met zijn tijd mee moet
door de wolken kun je de sterren zien
het geeft niet, het is mensenwerk
Dit is ook weer een fraai stukje, hoewel een argeloze lezer dit niet meteen in de context van waanzin zou plaatsen. Woorden en poëtische woordopeenvolgingen rond de wolken, de sterren en de tijd zijn niet aan de waanzin voorbehouden, maar behoren bij het universele poëtische materiaal. Ik wil slechts het begin, over die ‘woordnacht’ gebruiken om nog iets over het merkwaardige duo van poëzie en psychose te melden hier.
In een van de eerste autobiografieën die duidelijk gaan over een ‘psychotische episode’ zegt de Engelse auteur John Perceval, onder andere over zichzelf: “The lunatic mistakes a poetic train of thought for the reality.” Zo kan je het kort en krachtig zeggen. Nu valt hier wel wat op af te dingen, of nader te onderzoeken: wat is dan een ‘poetic train of thought’? Is dat iedere verbeelding die is losgezongen van het realiteitsprincipe? Is een poetic train of thought dan altijd iets anders dan het werkelijke? Desalniettemin geeft Percevals uitspraak wel richting wanneer we de relatie tussen psychose en poëzie willen verkennen. Opvallend in de waanzin is dat de manier waarop taal gebruikt wordt heel anders is dan je zou verwachten van patiënten die lijden, of uitdrukking geven aan een hersendefect. In psychotische taal geldt dat anything goes. De regels van wat als gedeelde werkelijkheid telt vallen weg. De onbewuste gespreksagenda’s die hulpverleners in hun achterhoofd hebben als ze ‘het gesprek aangaan’ zijn in rook opgelost. Taal heeft niet langer enkel een communicatieve functie, maar verkrijgt – in de termen van de befaamde taalkundige Roman Jakobson – de functie om naar zichzelf terug te verwijzen, zowel naar het vorm- als inhoudsniveau. Jakobson noemt dat de poëtische en meta-linguale functie.
Kortom, in de waanzinnige taal wemelt het van de woordspelingen, rijmsels, associaties, gedachtesprongen, metaforen. Een kleine ontboezeming : ik meende toen ik eenmaal door de poorten van de waanzin was gegaan, dat ik ‘een dichtader had aangeboord’, dat ik een soort energie had ontdekt, waardoor de taal als vanzelf ‘poëtisch’ ging stromen. Heel creatief allemaal, als je er middenin zit, maar voor de buitenwereld lijkt dat dan ook al snel apekool, wartaal, of ‘gestoord’; zinloos en betekenisloos, want hersendefect. Hoe anders is dat als je het zelf bent! Menig waanzinnige ervaart zichzelf zo niet als een profeet van bijzondere boodschappen, dan wel als een verbaal subtiel verwoorder of poëet van diepe, hemelse en helse betekenissen.
De gedichten in deze bundel gaan weliswaar over waanzin, ze bevatten waanzin, maar ze blijven in zekere zin, toch ook op afstand van waanzin. Want hoe verhoudt de waanzinnige tijd en ervaring en verwoording van het geheel tijdens die psychotische periode zich met de tijd en de situatie van het werken aan deze gedichten, en het uiteindelijke publiceren ervan? Daar zit sowieso tijd tussen, waarin iets is veranderd. De gedichten zijn niet de woorden van de waanzin zelf. Woorden, taal en gedichten achteraf kunnen wel heel veel evoceren, uitdrukken, terughalen, opnieuw ensceneren, en herinneringen stroomlijnen en integreren in de huidige taal, maar het moment suprême van de waanzin blijft ongrijpbaar. Goed, dit gaat over het verschil tussen ‘directe ervaring’, en de representatie daarvan. En, met een oosters aandoend aforisme zouden we kunnen zeggen: de waanzin die is uitgesproken is de waanzin niet. Daar kunnen we oneindig over filosoferen, maar liever hier een mooi gedicht van Hamel dat ik dan ook niet verder ga madsplainen:
dit is het verhaal dat jij moet horen
ik stapte door een vlies
en de stilte viel als een mantel op de grond
en ik stond in het razen van de eerste tijd waarin
mijn huid bevroor in goud en mijn aderen
zwarte barsten werden
die zwollen
en traag als zeewier slingerden door mijn arme hoofd
Of dan eentje nog: een van het genre waanzin in klaar poëtische taal, toegankelijk voor iedereen:
voor het eerst huil ik
als een kind op het strand
om het besef dat alles oneindig is
terwijl tegelijkertijd alles steeds meer begint te stinken
Wouter Kusters is filosoof en schrijver
Micha Hamel. Is daar iemand, Amsterdam: Uitgeverij Pluim, 2023. Bestelinformatie bij de uitgever.
Vrijdag 23 juni is er in De Balie in Amsterdam een gesprek over genialiteit en waanzin met onder anderen Micha Hamel, Wouter Kusters, Esther Fenema en Gaston Franssen, zie hier
Dit stuk verscheen ook op Psychiatrie en filosofie.
Robert Kruzdlo zegt
Moet je de tekst van Hamel gedichten noemen? Waarom niet gewoon teksten¿ Antonin Artaud was voor mij ook geen dichter, schrijver dan wel ‘voordracht-kunstenaaar’. Ideeën schrijver. Fysiek, manipuleerde hij zijn wereld. Ik vind dat je de teksten van Hamel niet gedichten moet noemen maar teksten. Dan leven de letters meer. Dan duw het ook niet in een hokje waar hij, Hamel, zich wat meer in welbevinden voelt.
Er staat een tikfoutje in je tekst: ‘sti’ in plaats van ‘stil’. Fenomenologisch had ik het gevoel dat die vrouw in het gedicht geïnfecteerd was:: Sexually transmitted infections (STI)
Wouter Kusters zegt
Op de achterflap heet het “gedichten”, ook noemt hij zich “dichter”. Daar heb ik me maar bij aangesloten. Bovendien, ook bij andere definities van ‘wat een gedicht is’, vallen deze van Hamel daar vermoedelijk wel onder. In de verantwoording staat ook dat hij deze heeft geschreven een aanzienlijk aantal jaren na zijn opname. Het zijn dus geen bij elkaar geschraapte taaltekens en fragmenten gevonden in een inrichting, maar doelbewust vormgegeven taalbouwsels, oftewel gedichten. Iets soortgelijks geldt trouwens ook voor op z’n minste een gedeelte van het werk van Artaud. Op de hele vraag naar de relatie tussen poezie, taal en waanzin ga ik ook in in de recensie zelf trouwens