Taalkunde in de grote tent
Hoe kunnen we de taalwetenschap tot een beter vak maken? Niets minder dan dat is de inzet van een artikel dat de laatste weken de ronde doet op het internet, Toward a big tent linguistics. Het artikel is geschreven door twee taalkundigen, Caitlin Green en Ricker Dockum, die over zichzelf onder andere mededelen dat ze wit zijn en millennials, Zij beschrijven vooral wat zij ervaren als problemen met de sociale structuur van het vakgebied: het is te veel geconcentreerd op grote namen (ze noemen een heel rijtje mensen die ‘de vader van de taalwetenschap’ worden genoemd en merken fijntjes op dat de term ‘moeder van de taalwetenschap’ alleen soms wordt gegeven aan sommige andere disciplines, zoals de semiotiek, of talen, zoals het Sanskriet – en merken op dat er in het algemeen te weinig geluisterd wordt naar gemarginaliseerde stemmen.
Het is waar dat het grotemannen-verhaal heel sterk is in de taalkunde, en vermoedelijk té sterk. Ik heb tot een aantal jaar geleden vele jaren colleges geschiedenis van de taalwetenschap gegeven en ook ik stelde het verhaal van de wetenschap daarin voor als een verhaal van steeds weer nieuwe individuen met interessante ideeën die in eerste instantie tegen de stroom ingingen. Terwijl iedere ontwikkeling in iedere wetenschap natuurlijk vooral een sociale beweging is, van nieuwe mensen die het anders zien.
Grotetententaalkunde
Die sterke aandacht voor vaders heeft, zoals Green en Dockum documenteren, enkele zeer negatieve gevolgen. Zo verwijzen ze naar onderzoek dat laat zien dat een kwart van alle taalkundigen in de Verenigde Staten is opgeleid aan slechts één van drie universiteiten (MIT, UMass, Berkeley), of naar het ervaringsfeit dat je eigenlijk altijd dezelfde taalkundigen in de media hoort over willekeurig welk taalkundig onderwerp.
Een en ander betekent volgens Green en Dockum ook dat minderheidsgroepen veel te weinig gehoord worden: dat geldt dan zowel voor sociale minderheidsgroepen (mensen van kleur bijvoorbeeld) als voor minderheidsopinies over wat taalwetenschap is – volgens Green en Dockum is er bijvoorbeeld in Amerika nog altijd te veel aandacht voor grammaticawetenschap ten koste van onderzoek naar de sociale kant van taal. De auteurs suggereren zelfs dat de twee samenhangen, maar helemaal duidelijk wordt dat niet.
Het leidt allemaal ook tot een taalkunde van de kleine tenten: allerlei groepen hebben een eigen kleine tent met een eigen vader van de taalkunde, een eigen verzameling specifieke onderzoeksvragen en -methoden. Het vak is daardoor verdeeld in allerlei kampen die elkaar bestrijden op zaken waarvan het buiten het tentenkamp nauwelijks duidelijk is wat het belang ervan is. In plaats daarvan spreken Green en Dockum zich uit voor een grote taalkundige tent, waarin iedereen welkom is die zich taalkundige wil noemen – los van huidskleur, status, gender of academische graad. Ze doen aan het eind van hun artikel ook een groot aantal aanbevelingen voor iedereen die mee wil helpen om zo’n grotetenttaalkunde te helpen opzetten – van beginnend student tot publieke intellectueel.
Ik onderschrijf die idealen. Al voorzie ik wel wat problemen.
Pakkend vertellen
Omdat Green en Dockum vinden dat je je als deelnemer in debatten ook moet laten kennen voor wie je bent: ik heb op zijn minst de privileges van een witte huidskleur en een mannelijk gender, en heb daarmee een zekere status verworven, in ieder geval in de taalkundige wereld, en daar hebben we het hier over. Ik ben geen Amerikaan en heb niet op een van de drie top-instellingen gestudeerd, en ik ben geen beroemdheid als pakweg Steven Pinker, maar ik heb een vaste baan en betrekkelijk eenvoudige toegang tot in ieder geval Nederlandstalige media.
Van de vaders van de taalkunde moeten we in de ideale wereld af. Maar ze hebben ook een functie – bijvoorbeeld omdat een groot deel van de buitenwereld ook zo geïnteresseerd is in individuen. Een cursus in de geschiedenis van een vak is makkelijk te organiseren rondom de specifieke ideeën van een aantal individuen. Dat maakt het concreter, het maakt het menselijker, want je kunt iets vertellen over wat die mensen heeft bewogen, het maakt het tastbaarder. Natuurlijk moet je altijd benadrukken dat mensen alleen maar knooppunten zijn van ideeën en dat vrijwel niemand ooit een origineel idee naar voren brengt. Maar het verhaal helemaal zonder die individuen pakkend vertellen is echt niet makkelijk.
Gecompliceerd
En zoiets geldt ook voor de voorlichting. Al vele decennia zijn wetenschapsjournalisten dol op verhalen over onderzoekers die aantonen dat iemand heeft aangetoond dat Noam Chomsky ongelijk heeft. Waarom? Omdat ze ervan uit kunnen gaan dat veel krantenlezers weten wie Chomsky is. Als we als vak besluiten Chomsky af te schaffen, maakt dat het verhaal in sommige opzichten vooral voor potentiële studenten natuurlijk aantrekkelijker – je hoeft je niet meer te meten met een negentiger aan wie allerlei bijna mythische eigenschappen worden toegekend – maar voor de buitenwereld wel nog wat schimmiger.
Het is volkomen duidelijk dat het vak veel te wit en ook anderszins veel te weinig divers is. Het is ongetwijfeld ook waar dat ik heb gefaald om hier in de afgelopen 25 jaar iets aan te doen. Maar tegelijkertijd: ik heb zowel bij Nederlands als bij Informatica in Leiden 35 jaar geleden het propedeusejaar gevolgd, en die tweede opleiding was toen al veel diverser dan Nederlands nu is. Dat kwam volgens mij niet doordat men bij Nederlands zo racistisch was en bij Informatica niet, maar door het simpele feit dat eerstegeneratiestudenten altijd meer (nog meer dan anderen) de neiging hebben om te kiezen voor een opleiding die perspectief biedt op een baan met een goed salaris en een hoog prestige. Je moet er in de eerste generatie nog meer voor knokken, en dan wil je wel dat een resultaat min of meer gegarandeerd is.
Zo bezien heeft het gebrek aan diversiteit ook te maken met een gebrek aan prestige. Dat maakt de situatie extra gecompliceerd.
Interessante tijden
Ook weet ik niet hoe groot de tent nu precies kan zijn. Hier op Neerlandistiek proberen we zoveel mogelijk mensen binnenlaten, maar de mevrouw die meent wetenschappelijk te hebben aangetoond dat het Nederlands de oudste taal was en dat taalkundigen die dat ontkennen deel uitmaken van een wereldwijde samenzwering, weren we wel. Zelf ervaart ze dat waarschijnlijk als een poging van het establishment om haar de mond te snoeren, maar ik weet gewoon niet hoe je een tent moet construeren waarin die mevrouw zich thuisvoelt en de overgrote meerderheid van de taalkundigen ook. Een grote tent wordt zo uiteindelijk wel een heel kleine tent.
Maar uiteindelijk zijn dat misschien details, en dan eigenlijk vooral van praktische aard. Ze komen erop neer dat je als je alles perfect maakt in je eigen kleine wereld van de taalwetenschap, die wereld zelf mogelijk minder zichtbaar wordt in de grotere wereld.
Het zijn interessante tijden. Ik ben voor een grotere tent.
Wouter van der Land zegt
De link naar het artikel is verkeerd (beide eerste twee links zijn gelijk aan de derde).
‘Van de vaders van de taalkunde moeten we in de ideale wereld af.’
Ik denk niet dat je de wetenschappelijke vrijheid en diversiteit vergroot wannneer je bij het bespreken van de relativiteitstheorie Einstein niet meer noemt en De Saussure bij taalkunde niet meer op het bord schrijft. De wetenschap is geordend aan de hand van persoonsnamen.
De oplossing ligt eerder in personeelsbeleid, lijkt mij.
Wanneer binnen een vakgroep op een universiteit een bepaalde stroming of een bepaald aandachtspunt domineert, kan het wijs zijn om wetenschappers uit een andere hoek in te huren. Schoolvorming kan goed zijn, maar studenten moeten niet verplicht zijn te volgen.
Marc van Oostendorp zegt
Wat een vreemde fout; in ieder geval is het nu hersteld.
Zoals ik hierboven schrijf, ben ik zelf ook geneigd om de geschiedenis van de taalkunde te presenteren als een lijst mensen (mannen): Panini, Sibawayh, Humboldt, Bloomfield, enz. Dat heeft een duidelijk didactisch nut, maar het doet de loop van de geschiedenis niet echt recht. Wat meer aandacht voor de ideeënsociologie waarin deze mannen opereerden geeft ook een wat realistischer beeld van de manier waarop wetenschap werkt. Hoe het precies moet, weet ik ook niet, maar ik denk dat het om allerlei redenen de moeite waard is deze manier van naar de geschiedenis te kijken te heroverwegen. De ‘grote’ geschiedenis gaat ook allang niet alleen meer over Napoleon.