Aan de haal met de taal (1)
Er is recent nogal wat heisa rond de nieuwe ‘taaldictatuur’ die onder invloed van de woke cultuur haar intrede lijkt te hebben gedaan. Onder de niet mis te verstane mantra dat mag je óók al niet meer zeggen wordt de wrevel tegen de taalbetutteling op hoge toon geventileerd. Maar vanuit taalkundig standpunt is dit taalactivisme gewoon symptomatisch voor de diversiteit in de taalgemeenschap, die altijd weer gepaard gaat met pogingen om de organische dynamiek van de taal te sturen. Woke taalactivisme taalkundig in het juiste licht bekijken kan allicht bijdragen tot een betere inschatting ervan.
De academische taalkunde
Professionele taalkundigen kijken naar het taalgebruik van een gemeenschap met observerende interesse. Zij gaan ervan uit dat een levende taal altijd in evolutie is: het betekenisweb van een gemeenschap verandert voortdurend omdat ook de wereld voortdurend verandert en er dus een aangepast taalgebruik nodig is om de communicatie te bestendigen. We kijken telkens met nieuwe ogen naar de werkelijkheid. En die nieuwe kijk proberen we ook passend te verwoorden, met nieuwe woorden. Ook onze opinie over wat er om ons heen gebeurt, proberen we passend te verwoorden. Als het nodig is, creëren we daarvoor nieuwe taalvormen, aangepaste verwoordingen of ontlenen we aan andere talen bruikbare alternatieven. Op die manier blijft de taal een bruikbaar communicatie-instrument. Zo blijft de taal een levende taal. Alleen dode talen veranderen niet. Levende talen kunnen nooit helemaal in een standaardvorm gecodeerd worden. Een bepaald taalgebruik voor alle toekomstige gebruikers vastleggen is een illusie.
Taalkundigen zijn zich daarvan bewust. Ze zijn zich er ook van bewust dat optimale verstaanbaarheid en acceptatie van vigerende conventies in het taalgebruik noodzakelijk zijn. Dat het vigerende taalgebruik gecodeerd wordt in betrouwbare woordenboeken, spraakkunsten, uitspraakgidsen en spellingvoorschriften, is geen luxe, maar een noodzaak. Een geaccepteerde standaardtaal is een sociale noodzaak en daar kunnen taalkundigen zeker aan bijdragen. Die bijdragen kunnen echter geen privéopinies zijn. De taalgemeenschap mag verwachten dat die standaardiseringen gebaseerd zijn op betrouwbare inzichten en data. En aangezien taal blijft evolueren, mag van de taalkundigen ook verwacht worden dat zij het taalgebruik blijven observeren en dat zij bij tijd en wijle de nodige aanpassingen aanbrengen in hun beschrijvingen van het standaardgebruik. Aan zulk descriptiewerk gaat natuurlijk grondige studie van het taalgebruik in de taalgemeenschap vooraf. En die studie wordt vanuit allerlei perspectieven uitgevoerd. Algemeen taalkundigen achterhalen de systematiek in het taalgebruik en leggen die vast in grammatica’s, woordenboeken en fonologische descripties. Op hun beurt bestuderen sociolinguïsten de gelaagde diversiteit in het taalgebruik. De vragen die sociolinguïsten stellen, zijn ooit treffend samengevat in deze titel van een artikel van Joshuah Fishman: Who speaks what language to whom and when? (1965). Het antwoord op die vraag leidt vervolgens tot beschrijvingen van jongerentaal, ambtenarentaal, academisch taalgebruik etc. Psycholinguïsten zijn dan weer meer geïnteresseerd in het verwervingsproces van de taal en de beschrijving van de taalontwikkeling in het samenspel van taalaanleg en taalaanbod. Historisch taalkundigen ten slotte documenteren het lange proces van de taalevolutie. Academische benaderingen zijn, kortom, in eerste instantie gefocust op observatie, onderzoek en analyse.
Taalactivisme
Anders gaat het bij taalactivisten. Taalactivisten willen niet observeren en beschrijven, maar vooral sturen. Om ideologische redenen willen zij de taal bijsturen, zodat die beantwoordt aan hun verwachtingen en gevoeligheden of hun overtuiging respecteert. Die ideologische grondslag kan heel divers zijn en heeft zich op allerlei domeinen gemanifesteerd. Taalactivisme is gevoerd als een uiting van protonationalisme, particularisme, purisme, antiracisme, antikolonialisme, feminisme, geaardheid, gendergevoeligheid etc. Taalactivisme vertoont meestal ook een gradatie van gematigd tot extreem en roept, zoals verwacht kan worden, gematigde tot extreme reacties op, want de taalgemeenschap gaat niet altijd gewillig mee. Daardoor kent dat taalactivisme wisselend succes. Vaak is er bovendien een golfbeweging in het taalactivisme: aanvankelijk hevige en soms extreme acties zwakken met de tijd af en worden door de taalgemeenschap vervolgens minder streng g geïntegreerd.
17e-eeuws taalactivisme
In de 17e eeuw kenden de Nederlanden een taalactivisme dat geleid werd door een intellectuele elite van literatoren, wetenschappers en beleidsmakers en dat van het Nederlands in de eerste plaats een volwaardige evenknie wilde maken van de omgevende talen als het Spaans, Frans en Italiaans. In de protonationalistische golf van het ontluikende Nederlandse natiegevoel, dat zich expliciet wilde afgrenzen van de Spaanse overheerser door de keuze van een eigen godsdienst, een eigen gezagsvorm, lag ook de keuze voor een eigen taal voor de hand. De literatuur nam hier het voortouw in het activisme. Constantijn Huygens (1596-1687), literator, diplomaat en secretaris van de Prinsen van Oranje, proclameerde uitdrukkelijk in de opdracht van zijn Otia of Ledighe Uren: “wie zich verdienstelijk wil maken jegen zijn vaderland, moet het zijn doen tot het opbouwen en verfraaien van zijn moedertaal.” In die lijn wilde bijvoorbeeld Roemer Visscher met zijn Nederlandse Sinnepoppen (1614) bewijzen dat het Nederlands even geschikt is als andere talen om emblemata te maken. Hij schreef: “u oogen wilde ik wel vermaken met het aenschouwen van dit lodderlijck voorgeven [dit geestige gegeven, namelijk emblemata], ’t welck bij de Latijnen, Italianen ende Fransoysen gemeen is, ende weet seecker dat onse tale genoech beslepen ende bedisselt is, om dese Voorgangers te volgen met eenen lustigen tret.”
Die volwaardigheid van het Nederlands werd evenzeer beargumenteerd en de facto bewezen door wetenschappers. Zo creëerde Simon Stevin persoonlijk een bruikbare Nederlandse wetenschapstaal omdat, zo beweert hij in zijn Uytspraeck van de Weerdicheyt de Duytsche Tael, het Nederlands beter geschikt is als wetenschapstaal dan het Grieks bijvoorbeeld. En van Hugo de Groot, die een Hollandsche rechtsgeleerdheid publiceerde, schrijft zijn uitgever “Onze Duytsche moederstale heeft hy oock gesocht te vereeren, ende te toonen dat oock dese wetenschap in deselve tale wel kan verhandelt werden.” In het kielzog van dit protonationalistisch taalactivisme volgde een begrijpelijk purisme. In hun streven naar volwaardigheid van de eigen taal zetten de taalactivisten zich af tegen ‘verderfelijke’ vreemde invloed. Zij weerden vreemde woorden en verzonnen geschikte nieuwvormingen, die soms wel en soms niet hun weg vonden naar de standaardtaal. Zo heeft Simon Stevin wiskundige termen bedacht als driehoek, middellijn, loodlijn en raaklijn, die vandaag nog steeds gebruikelijk zijn. Maar heel wat van zijn bedenksels hebben het niet gehaald, zoals bijl ‘trapezium’, naelde ‘piramide’ of seul ‘cilinder’. Iets gelijksoortigs gebeurde met de purismen van P.C. Hooft: gezag ‘autoriteit’, heelal ‘universum’ zijn heel gebruikelijk, maar vernufteling ‘ingenieur’ of handarts ‘chirurg’ vinden we nu wellicht alleen maar grappig.
19e- en 20e-eeuws taalactivisme
Overigens is purisme niet een exclusief 17e-eeuws verschijnsel. In de 19e eeuw ontstond in Vlaanderen een activistisch, tegen het Frans gericht purisme. Er verschenen boeken met af te keuren gallicismen en voor het volle pond oude of nieuwe ‘Vlaamse’ purismen, zoals brieventas ‘portefeuille’, geldbeugel ‘portemonnee’ of stortbad ‘douche’. Guido Gezelle was een van de protagonisten in het activistische purisme. Hij verzamelde zo’n zesduizend schuimwoorden ‘bastaardwoorden’, die hij voorzag van een Vlaamse tegenhanger. In zijn tijdschrift Loquelasuggereerde hij talloze Vlaamse tegenhangers voor vreemde woorden. Zo was een advocaat een taalman geworden, een priester een wijman, een serviette een handdwale, een serre een heethuis. In Nederland groeide in de 19e eeuw de Duitse invloed in het domein van de filosofie, wetenschap en taalkunde. En die invloed had een hoop Duitse leenwoorden in zijn kielzog, waartegen auteurs als Bilderdijk en Beets actief in het verzet kwamen. De Leidse hoogleraar Matthias Siegenbeek gaf in 1847 zelfs een lijst van perfide germanismen uit, waarin woorden figureerden als betwijfelen, inburgeren en verkeer.
Ook in de 20e eeuw bestond er nogal wat puristisch activisme. In Vlaanderen kwam er een golf van puristisch activisme dat vooral in de jaren zestig welig tierde. Een gedreven ijveraar in de jaren zestig was dr. Marc Galle, die vanaf 1965 voor de openbare omroep BRT dagelijks de rubriek taalwenken Voor wie haar soms geweld aandoet verzorgde en zich soms met aandoenlijke smetvrees een purisme veroorloofde, zoals schemerjurkje ‘cocktailjurk’, schemerkelkje ‘cocktail’ of beeldverhaal ‘strip’. Zelfs vandaag nog is er puristisch activisme, vooral tegen de tsunami van het Engels. Zo verscheen in 2009 nog Funshoppen: Een woordenlijst onnodig Engels van de Stichting Nederlands, die “op een constructieve manier probeert bij te dragen aan de vitaliteit en de rijkdom van de Nederlandse taal door het gebruik van onnodig Engels in Nederland ter discussie te stellen”. Maar of dat zal bijdragen tot de vervanging van understatement door onderdrijving of van usb’tje door insteekgeheugen valt te betwijfelen.
Behalve het purisme werd het taalactivisme in de 19e eeuw in Vlaanderen ook gekleurd door een hevige polarisatie tussen de aanhangers van de Groot-Nederlandse gedachte en de particularisten. Na 1830, in de eerste onafhankelijkheidsjaren van België, leek het niet opportuun om te pleiten voor één gedeelde taal met Nederland. In de golf van antiorangisme was het niet zo tactvol om te pleiten voor aansluiting bij de taal van het Noorden. Toch bepleitten Jan Frans Willems – de vader van de Vlaamse Beweging – en kanunnik David zo’n taaleenheid. Willems, zoals altijd voorzichtig, bepleitte die taaleenheid op grond van het argument dat Vlamingen daarmee slechts terughalen wat ze gegeven hebben, “een capitael, hetwelk wij hun in vroeger tijden verstrekt hebben”. Kanunnik David verantwoordde zijn toevlucht tot het Noord-Nederlands met het argument dat het beter ontwikkeld was: “Hollandse taalkundigen hebben hun taal vlijtig beoefend terwijl de Belgen, al te zeer op het naburige Frans verzot, verre ten achter zijn gebleven”. Dit taalactivisme botste op hevige weerstand van uitgesproken belgicisten en van particularistische Vlamingen. Zo schilderde de schooldirecteur Pieter Behaegel al wie voor het Nederlands koos, af als verraders, eropuit “onze nationaliteyt, ten aenzien der taele, uyt België te doen verdwijnen”. En een West-Vlaams taalparticularist als priester-dichter Guido Gezelle verklaarde in 1874 in een brief aan A. Duclos: ”Ik heb de overstroomende en overweldigende macht van het hollandsch dialect tegengewrocht met ons dialect, het westvlaamsche”. Ook hier dus actie en reactie.
ABN-actie
Een golf van taalactivisme die in het kielzog van de al genoemde polarisatie de hele 20e eeuw in Vlaanderen toonaangevend geweest is, is die van de ABN-actie. Die ABN-actie was een zorgvuldig georkestreerde campagne, die onder academische begeleiding van professoren neerlandistiek van de Vlaamse universiteiten en via ABN-kernen door de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal werd aangestuurd. Het doel was het Standaardnederlands zoals dat in Nederland gebruikelijk was, in het hele taalgebied door te voeren. Die actie, die in de jaren vijftig en zestig met veel inzet in de scholen liep, met steun in de media, met een populair televisieprogramma als Hier spreekt men Nederlands,met dagelijkse taalwenken op de radio, met taaltuintjes in kranten en weekbladen, heeft uiteindelijk niet haar doel bereikt. De ABN-woordenboeken van H. Heidbuchel c.s. en P.C. Paardekooper hebben niet tot uitroeiing van de belgicismen geleid. Die zijn taaier gebleken dan Maarten van Nierop zich had voorgesteld toen hij bij de publicatie van zijn Honderd taaie belgicismen (1968) schreef: “Het aantal jonge, maar ook oudere Vlamingen, Brabanders en Limburgers dat bij zeer vele van die belgicismen meewarig kan glimlachen – omdat die woorden en uitdrukkingen niet meer tot hun woordenschat behoren – neemt gestadig toe.” De actie verzwakte en in 2005 schreef Frans Debrabandere in dit tijdschrift ontgoocheld over Het echec van de ABN-actie in Vlaanderen. Dat echec had deels te maken met het afnemend enthousiasme voor het ABN en met de ondertussen sterker geworden weerstand van taalactiegroepen die zich verzetten.
Notoir en extreem in dat verzet was de hetze tegen het Nederlands die op touw gezet werd door Charles Vanderhaegen, die vanaf 1992 met De Vlaamse taal: Een Vlaams manifest de Vlaamse taal wil redden “voor ze volledig wordt gewurgd door het Nederlands”. Hij steunt zijn oproep met de creatie van een driemaandelijks tijdschrift, waarin hij niet alleen een eigen spelling en uitspraak voor het Vlaams ontwerpt, maar ook een heel eigen grammatica en een Vlaams lexicon. Hoe extreem dit Vlaamse taalactivisme wel is, moge blijken uit een paar voorbeeldzinnen uit de voorgestelde Vlaamse spraakkunst: Waarom hêbt gei Uw sandwitsh wêggesmeeten? of Wêlke kloefen zein de Uuwe? Dat de aanvankelijk felle activistische uithalen in de loop van de tijd afzwakten en ook afgezwakt geïntegreerd raken in het taalgebruik, wordt geïllustreerd door de realiteit van vandaag, waarin er in Vlaanderen tolerante situatiegebonden ruimte is voor standaardtaal, Vlaamse tussentaal en dialecten. Of het nu in Nederland een aversie was tegen al te grote Duitse invloed, in Vlaanderen een gevoel van Vlaamse eigenheid, een hang naar Groot-Nederlandse eenheid of een afkeer van Franse invloed, taalactivisme in de Nederlanden in de 20e eeuw werd in het algemeen gevoed door een gevoel van culturele identiteit. De voedingsbron van het taalactivisme zoals wij dat vandaag meemaken in de woke cultuur, is van een andere aard, zoals ik in een vervolg op dit artikel meen te kunnen aantonen.
Ludo Beheydt is emeritus hoogleraar Civilisation néerlandaise en Linguistique néerlandaise aan de Université catholique de Louvain. Hij is lid van de redactie van Neerlandia.
Dit stuk is deel 1 van een tweedelige reeks. Deel 2 verschijnt morgen. Deze artikelen verschenen eerder in Neerlandia, jaargang 127 (2023), nr. 1 (pp. 27-29) en nr. 2 (pp. 26-27).
Miet Ooms zegt
Met veel belangstelling heb ik in het recentste nummer van Neerlandia het artikel ‘Aan de
haal met de taal (1) Taalactivisme is van alle tijden’ van Ludo Beheydt gelezen. Het sluit
perfect aan bij een project waar ik sinds een jaar aan werk: een podcast over de naoorlogse
ABN-campagnes in Vlaanderen en hun invloed op de taal en taalattitudes vandaag. Hiervoor
heb ik al een dertigtal mensen gesproken, onder wie een aantal mensen die in de jaren vijftig
en zestig het ABN actief promootten.
Daarom viel de volgende zin me meteen op: ‘Die ABN-actie was een zorgvuldig
georkestreerde campagne, die onder academische begeleiding van professoren
neerlandistiek van de Vlaamse universiteiten en via ABN-kernen door de Vereniging voor
Beschaafde Omgangstaal werd aangestuurd.’ (p. 29). Die schept een beeld dat niet
helemaal klopt.
Vanaf de jaren vijftig waren de ABN-campagnes en -acties inderdaad heel aanwezig in het
onderwijs, de kranten en bij de openbare omroep. Maar dat was niet één actie die door een
soort kerngroep aangestuurd werd. Het is eerder zo dat in die periode verschillende actoren
ongeveer hetzelfde doel nastreefden en daarvoor acties organiseerden. Actoren die elkaar
soms inspireerden, versterkten en zelfs gingen samenwerken, maar die ook naast elkaar
werkten of zelfs achterdochtig stonden tegen elkaar. Ze waren met veel, van individuen tot
groepen, maar ik beperk me hier tot de twee uit het citaat: de ABN-kernen en de Vereniging
voor Beschaafde Omgangtaal.
De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal was een ledenvereniging die in 1948 werd
opgericht door enkele academici, neerlandici en leraren Nederlands. De voorzitter was de
Gentse professor Pée. Het doel: via acties en campagnes een ‘Algemeen Beschaafd
Nederlands’, op Nederlandse leest geschoeid, verspreiden onder de Vlamingen. De leraren
Nederlands waren een belangrijke doelgroep. De belangrijkse campagne was de jaarlijkse
ABN-week, later ABN-Veertiendaagse, was een met lezingen, voordrachtwedstrijden,
posters enz.
Daarnaast waren er de ABN-kernen. Dat was een soort jeugdbeweging, opgestart door een
16-jarige collegestudent die zijn taal wilde verbeteren en in 1950 met enkele klasgenoten
overeenkwam om met elkaar ABN te spreken en elkaar te corrigeren. Hij schreef er een
lezersbrief over in de krant en die inspireerde weer andere leerlingen om zelf een ABN-kern
op te richten. Twee jaar later bestonden er kernen in enkele tientallen scholen in heel
Vlaanderen en waren er provinciale afdelingen die gecoördineerd werden door een
algemeen secretariaat. Veel van die kernen kregen ondersteuning van leraren Nederlands of
werden er zelfs door aangestuurd. Maar het centrale secretariaat, dat het tijdschrift Bouw
uitgaf en de ABN-Zesdaagsen coördineerde, werd gerund door studenten.
Hoe logisch het nu ook lijkt, de VBO stuurde de ABN-kernen helemaal niet aan. Integendeel
zelfs. In de jaren zestig is er een serieuze poging ondernomen om de VBO en het algemene
secretariaat van de ABN-kernen te laten samengaan. Dat is niet gelukt. De reden: het botste
tussen de academici, de ‘volwassenen’, en de studenten. De studenten vonden de VBO-
mensen te serieus en ze hadden het gevoel dat die op hen neerkeken. De VBO had moeite
om de studenten serieus te nemen, omdat ze veel fouten maakten tegen het Nederlands.
Dat klopt ook: pas toen prof. Heidbuchel bereid was het tijdschrift Bouw te corrigeren,
verdwenen de kemels/bokken uit hun taal.*
Vanwaar dan dat idee dat de VBO die kernen aanstuurde? Waarschijnlijk omdat de leraren
Nederlands die in veel scholen de ABN-kernen ondersteunden, vaak zelf lid waren van de
VBO. Ze gebruikten de tijdschriften en de posters voor de ABN-weken van de twee
organisaties naast elkaar. Waarom ook niet? Ze streefden immers elk op hun manier
hetzelfde doel na.
* ‘Ban de kemels uit uw taal’ was een vaste rubriek in Bouw. Heidbuchel corrigeerde die en
maakte er ‘Ban de bokken uit uw taal’ van.
Miet Ooms zegt
Dit is mijn reactie op het artikel in Neerlandia, zoals het gepubliceerd werd in Neerlandia, jaargang 127 (2023), nr. 2 (pp. 34). Op 30 september zal de eerste aflevering komen op de website van De lage landen. Die is volledig gewijd aan dit ABN-activisme. De volgende 3 afleveringen gaan over de rol van de openbare omroep bij dit ABN-activisme, de overgang naar het nieuwe discours rond een pluricentrische standaardtaal rond de eeuwwisseling en de vraag welk effect al deze acties echt hebben gehad op de gewone taalgebruiker thuis en in de straat. Het Algemeen-Nederlands Verbond is overigens een van de organisaties die dit project steunt.