40 jaar tandeloos (24)
Op het eerste gezicht zomaar een anekdote in Onder het plaveisel het moeras. De kunstenaar Flix vraagt Albert in Italië een fles in het water te gooien. In de fles zit een geadresseerde brief aan Flix’ geliefde Thjum, en daarbij herinnert Albert zich dat hij als puber ook liefdesbrieven liet wegbrengen door een ander:
’s Avonds na het eten, wanneer de oudere kinderen nog wat buiten mochten blijven, liet ik het epistel bij Franci bezorgen door haar buurjongen Mies Moeskops, die zich speciaal voor dat doel met zijn fiets bij onze achterpoort vervoegde. De wat blubberige jongen, altijd zwetend van het harde fietsen, was zich terdege bewust van zijn verantwoordelijke taak als go-between van het liefdespaar van het dorp. Hij kwam dezelfde avond altijd nog een keer langs rijden om me te melden dat de missie volbracht was. Mies bracht nooit post mee terug – wel op zekere dag, toen we minstens een dozijn brieven verder waren, een mondelinge boodschap: ‘Ik moest zeggen van Francine dat het uit is.’
Ik geloofde mijn oren niet. Ik had juist een epistolair meesterwerk bij haar laten afleveren…
‘En, o ja,’ hijgde de kletsnatte Moeskops in triomf, ‘ik moest ook nog van Francine vragen of je soms niet wist dat het altijd uit raakt op brieven…’ Hij ging alweer op de pedalen staan om weg te fietsen, waarschijnlijk om Franci zo snel mogelijk het verhaal te kunnen doen van mijn verslagenheid. Zijn verhitte, rood aangelopen hoofd draaide zich nog een keer naar me om. ‘M’n zuster van achttien zegt ’t zelf, Albert… als er eentje warme brieven gaat schrijven, nou, zekers te weten dat het binnen de kortste keren uit is.’
Het is een verhaal dat in De tandeloze tijd een wrange nasmaak krijgt – de brief die Albert in het water gooit, komt pas aan op het moment dat Thjym dood is. Zekers te weten dat het dan uit is. Het is ook een verhaal dat Van der Heijden uit zijn jeugd gehaald had. In een dagboekaantekening uit 1966 (dertig jaar voor het verschijnen van Onder het plaveisel het moeras) vertelt hij het als volgt:
Aan de poort werd gefloten. Het fluitje van Mies Plas. Hij was op de fiets. Zijn dikke wangen waren rood van het fietsen. ‘Daar is een jongen voor jou op het pad’, zei mijn moeder, maar ik had het al gehoord. ‘Laat hem daar niet staan wachten.’
‘Hoi Mies’, zei ik ‘Ik heb geen nieuwe brief.’
‘Ik moest van Francientje zeggen dat het uit is’, zei Michel.
‘Hè’, deed ik.
‘Ze wil het uitmaken.’Ze wil niet dat ik nog meer brieven voor haar meebreng;, zei Michel.
‘Waarom niet?’ (Ik werd een beetje misselijk. We hadden net gegeten, rode kool met haché.)
‘Als er eentje warme brieven gaat schrijven, dan is het altijd zo uit,’ zei Michel. ‘Ze wist nooit niks terug te schrijven.’
‘Ik heb nooit gevraagd of ze terug wou schrijven’, zei ik.
(…)
‘Nou ik ga maar weer eens op Braakhuizen-Zuid aan. Ik moet Francientje nog zeggen dat ik het aan jou heb verteld. Nou, tabee, hè.’
Het is interessant om de twee verhalen te vergelijken. Ook de vijftienjarige Adri van der Heijden kon al meeslepend schrijven, zij het nog in een wat andere stijl (wat een korte zinnen!) Behalve de achternaam van Mies zijn de namen ongewijzigd gebleven, net als bijvoorbeeld de verwijzing naar ‘warme brieven’. Het verhaal is in sommige opzichten wat simpeler geworden in Onder het plaveisel: de moeder en de rode kool met haché zijn bijvoorbeeld vervallen, net als de explicitering van de reden waarom die ‘warme brieven’ ongewenst zijn: ze maken dat de ander voelt dat ze terug moet schrijven. Daar staat dan weer tegenover dat het verhaal in een paar details ook uitgebreid: Sommige daarvan zijn begrijpelijk voor het dramatisch effect (Mies draait zijn ‘verhitte, rood aangelopen hoofd’ om), Mies heeft er bijvoorbeeld een zus bijgekregen die zegt wat in het dagboek nog door Francientje zelf was meegedeeld: dat warme brieven ‘altijg’ lijden tot het beëindigen van een relatie. De enige functie die ik kan verzinnen voor deze verandering, is dat het zo nog iets waarschijnlijker wordt dat Francientje eigenlijk van niets wist en het puur de pesterige jaloezie van Mies is die de correspondentie doet beëindigen.
Overigens vertelt Van der Heijden in een interview met Wim Brands uit 2015 deze anekdote ook, en verbindt hem dan met het antiliteraire arbeidersmilieu waaruit hij voortkomt. Maar in Advocaat van de hanen wordt het verhaal, in verkorte vorm, ook over Ernst Quispel verteld.
Er worden in De tandeloze tijd regelmatig brieven geschreven, en in Advocaat van de hanen bekent hoofdpersoon Ernst Quispel zich expliciet tot het genre van de erotische brief, maar Onder het plaveisel is wel het meest epistolaire van alle delen. Bijna van alles komt hier in beweging door brieven. Drugsdealer Ali laat iedere keer als hij tevergeefs bij Albert thuis is, een briefje achter, en krijgt hem zo te pakken. De belastingadviseur Wendelgelst wordt via een brief op het spoor gebracht van het feit dat zijn geadopteerde zoon in het verleden voor kinderporno misbruikt is; en als Wendelgelst uiteindelijk zelfmoord pleegt, houdt zijn vrouw hem nog een tijdje in leven door brieven uit zijn naam te schrijven. Hennie A. schrijft een brief aan de koningin om gratie en Freek Egberts schrijft een lange brief aan zijn broer Albert om zijn vertrek naar Zuid-Jemen, waar hij zich in de oorlog wil mengen, te verklaren. En dit is nog maar een greep..
En vooral schrijft Albert in ieder geval in zijn hoofd een brief aan zijn vader:
Als Thjum postuum zijn zin kreeg, en Albert zou een schrijver blijken te zijn, verslaving of geen verslaving, zou hij de brief verzenden die al zo lang in zijn hoofd klaar lag, gericht aan Albert Egberts senior. Er is eigenlijk niets veranderd sinds ik als pedante puber jou aan tafel niet vroeg me de suikerpot aan te geven, maar, op hoge toon: ‘het porselein met de kristallen’. Alles tot je dienst, maar dat volhardende schrijven, dat zwoegen, dat eindeloze herschrijven totdat een ‘zo economisch mogelijke’ tekst is ontstaan, het correspondeert allemaal niet met het leven dat ons is toebedeeld. We kunnen niet comfortabel aan ons bureau gaan zitten en, als hadden we alle tijd van de wereld, anderhalve zin per dag schrijven, ‘net zo lang tot het perfect is’. Zoals pen, papier, typemachine onze remmende, beperkende middelen zijn, is ook het ons toegemeten leven een remmend, beperkend middel bij de schrijverij. Ik vind het natuurlijker om koortsachtig achter de woorden aan te ijlen dan met geheven pink achter de goudschaaltjes te gaan zitten. Laat een boek op die manier – door de grote koortsachtigheid – mislukken, goed, maar er is tenminste achteraan gehold. Van de andere kant, pa, ik heb het ook voor jou gedaan. Geprobeerd jou, mama, ons rijker te maken door niet te luisteren naar de taalkaalslagers. Economisch schrijven is iets voor de (al te) welopgevoeden, de in de watten gelegden, die altijd al met te veel spullen, met tierelantijnen omgeven waren. Kaal schrijven is een luxe te meer voor dergelijke lieden.
Zelden schijnt Adri van der Heijden zo door Albert Egberts heen als in deze brief. In de passage in Onder het plaveisel is Albert nog lang geen schrijver, laat staan een die zijn stijl al gevonden heeft, en is zijn vader ook nog lang niet dood. Maar de vader van Van der Heijden was wel drie jaar overleden voor deel 3 van De tandeloze tijd verscheen, waarin hij zijn stijl rechtvaardigt en laat zien hoe juist de overdadige stijl voortkomt uit het arbeidersmilieu waarin vader en zoon leefden, en trouwens ook dat het de bedoeling was om vader en moeder te eren, ze rijker te maken.
In het vervolg van de brief verbindt Albert een en ander ook nog met een afkeer van het materialisme:
Misdeelden, als wij, delen in dezelfde taal als de bevoorrechten. Jammer dat jij er onvoldoende gebruik van maakte. Ik heb er, ook namens jou, in gegraaid, er handen vol uitgeschept – maar niet blindelings. Ik had die taal ook nodig om uit ‘ons’ vroeger de verborgen poëzie te lokken. Zo ben ik, uit eerbied voor jou en de jouwen, nooit in de val van wat voor marxistische richting dan ook getrapt. Het zou betekend hebben: rechten opeisen in plaats van verwerven. Om voor jullie de mogelijkheid open te laten in het andere kamp terecht te komen, ben ik het ideaal van het vrije ondernemerschap blijven huldigen – nou ja, met ironische reserve, vooruit, want ik ben eigenlijk alleen geïnteresseerd in problemen die dieper zitten dan de portemonnee. Je liefhebbende zoon Albert Egberts jr.
Het was met recht een warme brief. Een antwoord is er nooit gekomen.
Ad Foolen zegt
Mies Plas wordt in de roman Mies Moeskops. Over Piet Moeskops zegt Wikipedia o.a.: “Als jongen bracht hij op de fiets bestellingen rond voor de zaak van zijn vader.”, zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Moeskops