In een eerdere bijdrage over beknopte zinnen kwam de regel equi-deletie ter sprake, die aan beknopte zinnen de beperking oplegt dat het niet-gelexicaliseerde subject van de beknopte zin overeen moet komen met een nominale constituent in de hogere zin die naar dezelfde referent verwijst in de werkelijkheid. Zij moeten dus coferentieel zijn. Die constituent in de hogere zin kan zowel een subject zijn als een (in)direct object. Er is echter een bepaald type beknopte zin dat los van de context waarin hij verschijnt, ambigu is: het niet-gelexicaliseerde subject kan zowel overeenkomen met het subject als het object in de hogere zin.
Participiumconstructie met tegenwoordig deelwoord
In beknopte zinnen wordt het gezegde uitgedrukt door een infinitief (infinitiefconstructie) of een tegenwoordig (onvoltooid) of verleden (voltooid) deelwoord (participiumconstructie). In het volgende schema is de eerste zin van het drietal telkens ongrammaticaal vanwege schending van de regel voor equi-deletie.
Beknopte zinnen | |
Infinitiefzin | *Om te kunnen leven is voedsel nodig Om te kunnen leven moet je eten Om te kunnen leven heb je voedsel nodig |
Participiumconstructie (1) | *Luid zingend reed de bus met kinderen weg Luid zingend stapten de kinderen in de bus Luid zingend zagen de kinderen de bus aankomen |
Participiumconstructie (2) | *Op het station aangekomen, reed de trein net weg Op het station aangekomen, waren we moe van het rennen Op het station aangekomen, zagen we de trein staan |
Wat we hier zien is dat de toevoeging van een tweede argument in de hoofdzin automatisch leidt tot een grammaticale beknopte zin: een van de twee argumenten is in elk geval coreferentieel met het niet-gelexicaliseerde subject in de beknopte zin.
Participiumconstructies met een onvoltooid deelwoord vormen echter een uitzondering op die coreferentiële een-op-eenreleatie. Vergelijk de volgende zinnen, die allemaal grammaticaal zijn.
- Lachend liep zij de trap af
- Lachend zag ik haar de trap af lopen
- Huilend van verdriet liep het jongetje naar de deur
- Huilend van verdriet sloot de moeder het jongetje in haar armen
In de beide eerste zinnen is er alleen sprake van equi-deletie met het subject van de hoofdzin. Voegen we aan die hoofdzin een object toe, dan komt ook dit object daarvoor in aanmerking; er is dus sprake van dubbele coreferentialiteit. Dat dit inderdaad het geval is, laten de finiete tegenhangers zien van de deelwoordconstructies:
- Terwijl [ik]i lachte, zag [ik]i haar de trap af lopen (coreferentialiteit met subject)
- Terwijl [zij]i lachte, zag ik [haar]i de trap af lopen (coreferentialiteit met object)
- Terwijl [zij]i huilde, sloot [zij]i het jongetje in haar armen (coreferentialiteit met subject)
- Terwijl [hij]i huilde, sloot zij [het jongetje]i in haar armen (coreferentialiteit met object)
Verholen participiumconstructies
In de beknopte zin kan ook een adjectivische constituent staan in plaats van de constituent met het deelwoord. We spreken dan van een ‘verholen participiumconstructie’, omdat die constituent telkens aangevuld kan worden met het onvoltooid deelwoord zijnde (dronken zijnde, in feeststemming zijnde). Vergelijk:
- In feeststemming vertrokken de vakantiegangers vanmorgen
- In feeststemming zagen we de vakantiegangers vanmorgen vertrekken
Ook hier is in de beide eerste zinnen alleen sprake van equi-deletie met het subject van de hoofdzin. Als we aan de hoofdzin een object toevoegen, dan komt ook hier dat object daarvoor in aanmerking. We zien dus dat er opnieuw sprake is van dubbele coreferentialiteit. En ook hier is dat aan te tonen met de finiete pendanten van de deelwoordconstructies:
(coreferentialiteit met subject)
- Terwijl [zij]i dronken waren, zag de agent [de beide wielrijders]i in de sloot liggen
(coreferentialiteit met object)
- Terwijl [wij]i in feeststemming waren, zagen [we]i de vakantiegangers vanmorgen vertrekken (coreferentialiteit met subject)
- Terwijl [zij]i in feeststemming waren, zagen we [de vakantiegangers]i vanmorgen vertrekken (coreferentialiteit met object)
Deze participiumconstructies met dubbele coreferentialiteit, of ze nu gevormd worden door een constituent met een onvoltooid deelwoord of door een adjectivische constituent, zijn te beschouwen als predicatieve toevoegingen. Ze geven een hoedanigheid of situatie weer van het subject of object in de hoofdzin, naast de hoedanigheid of situatie die door het gezegde van die hoofdzin over het subject of object van de hoofdzin wordt medegedeeld. Die dubbele coreferentie geldt natuurlijk alleen voor deze zinnen los van de context. De tekst waarin ze voorkomen, zal telkens uitsluitsel moeten geven of het verzwegen subject in deze deelwoordconstructies coreferentieel is met het subject of het object in de hoofdzin.
Gert de Jager zegt
De infinitiefzin ervaar ik niet als ongrammaticaal, zeker niet binnen een context. Neem deze zin:
In het bos leven veel vreemde dieren, maar ook voor hen geldt: om te kunnen leven, is voedsel nodig.
De zin is misschien een beetje elliptisch, maar als er geen indirect object staat, denk je dat er automatisch bij. Kandidaten genoeg, lijkt me.
Cornelis van Bree zegt
Inderdaad is de woordinhoud van groot belang; dubbelzinnigheid wordt erdoor opgeheven. Vgl. de rare zin met de trein: als we ervan maken: , dan is er geen probleem. Het maakt ook wat uit op welke plaats de predicatieve bepaling (toevoeging) staat. Vgl. (ik kan huilen, evt. ook Cathelijne) met (het is nu eerder Cathelijne die huilt). Ook ik vind niet echt “ongrammaticaal”; het is als een ellips op te vatten: . Ten slotte: wat doen we een zin in een Oosterhuis-lied als (gezegd van God) . Het is God die zoekt en vindt maar wie schreit er nu: het kind of (nogal antropomorf) God? Cor van Bree.
Cornelis van Bree zegt
Inderdaad, de woordinhoud, trouwens ook de ruimere context, kan de dubbelzinnigheid opheffen. Vgl. de zin met de : als je ervan maakt , dan is er geen probleem. Ook voor mij is niet ongrammaticaal maar inderdaad wel enigszins elliptisch: vgl. . Ook de plaats in de zin (van links naar rechts) maakt wat uit. Vgl. : ik huil of misschien doet Kaatje het, en ; dan is het eerder Kaatje die huilt. En hoe is het, in een wat minder gewone volgorde, met ? Ten slotte: tijdens het zingen in de kerk van een zin in een Oosterhuis-lied kom ik altijd in de problemen terecht: . God zoekt en vindt natuurlijk, maar wie schreit er nu: het kind of, nogal antropomorf, God?