In gesprek met Evi Aarens over de literatuur
Het heeft de hele dag geregend boven Russell Square, het grootste plein in het centrum van Londen, vlakbij de Universiteit van Londen en het British Museum, maar nu komt net de zon door en een groepje jonge Afrikaanse nannies wandelt het groene park in. Evi Aarens (2000) is bezig plinten te lakken en ophanghaakjes in de muren aan te brengen, want ze heeft besloten zich in een appartement aan het park te vestigen. Toch maakt ze tijd voor een gedachtewissseling, in eerste instantie over de biografische roman die Clovis E. van Wijk onlangs over haar publiceerde, Ik ga naar buiten om de tuin te zien,.
Maar uiteindelijk toch vooral over haar zelf: “Iedereen mag echt alles van me weten. Ik heb geen huisdier, geen lievelingseten en geen hobby’s. Ik lees en schrijf en heb een kleine tattoo op mijn rechterschouder. Over die tattoo heb ik een canto geschreven, dat in mijn volgende boek komt te staan.”
Clovis van Wijk, een aantal jaar geleden je docent en nu de schrijver van Ik ga naar buiten om de tuin te zien, zegt dat het belangrijk is jou te kennen als men je debuut Disoriëntaties wil begrijpen.
“Of Van Wijks psychologisering standhoudt, laat ik in het midden. Ik vind hem op zijn best als hij gewoon de feiten beschrijft. Zelf heb ik bijvoorbeeld niet de indruk dat ik uitsluitend in mijn fictie wil bestaan. Ik heb zo mijn redenen om nog even in de schaduw te blijven en mijn gezicht nog niet te laten zien. Mijn afwezigheid is in elk geval geen ‘positionering als auteur’ of kat-en-muisspel zoals Van Wijk het noemt. En ook geen literaire pose of poging mijn eigen identity myth the scheppen. Ik moet wel lachen om al die theorietjes die de afgelopen tijd de wereld in zijn geslingerd. Ik zou willen dat ik zo geraffineerd in elkaar zat.”
Uit Van Wijks boek krijg ik de indruk dat je nooit iets anders hebt gedaan dan sonnetten schrijven.
“In de periode dat ik Van Wijk leerde kennen wat het inderdaad sonnetten alom, maar ik zie mijzelf niet als sonnettist of als light verse dichter. Sinds de voltooiing van Disoriëntaties ruim drie jaar geleden heb ik geen sonnet meer geschreven. Voor de zomer van 2016 heb ik zeker vrijer werk geschreven en veel geprobeerd. Het wilde werk in de stijl van Lucebert maar ook verkilde gedichten à la Eliot en Wallace Stevens. Ik stapte ervan af, omdat ik niet wist hoe ik me hiermee kon onderscheiden. Het had een eigen stem, denk ik, maar leek toch heel erg op alle andere hedendaagse poëzie.”
Hoe kijk je aan tegen Van Wijks project? Het lijkt me vreemd als iemand een roman over je schrijft.
“Ik probeer Van Wijks roman met een zekere afstand en kritische blik te benaderen, omdat zijn echte beweegredenen mij nog altijd een beetje bevreemden. Ook herken ik mijzelf niet zo goed in de Evi Aarens die hij beschrijft. Dit is denk ik een kwestie van perspectief. Zijn Evi is 16, 17 jaar oud. Ik ben inmiddels 23. Dat is nog altijd redelijk jong, ja ja, maar de afgelopen zeven jaar voelen voor mij als een halve eeuwigheid.”
Eigent hij zich je werk niet teveel toe en ontneemt hij je daarmee geen autonomie?
“Disoriëntaties kan zonder Ik ga naar buiten om de tuin te zien bestaan zoals De donkere kamer van Damokles kan bestaan zonder Als twee druppels water van Fons Rademakers. Begrijp je wat ik bedoel? Het verlangen met een kunstwerk aan de gang te gaan, het te hernemen of intellectueel uit te dagen, dat vind ik een nobel verlangen. In Van Wijks geval levert zijn poging zich het werk eigen te maken een opmerkelijke roman op. Mijn enige zorg was dat hij het gedicht zou willen knechten of, Sontag indachtig, kapot interpreteren. Die zorg was ongegrond. Ik heb eens geroepen – ik was toen nog geen 23 – dat Disoriëntaties een gedicht moest worden waarop honderd letterkundigen kunnen promoveren. Van Wijk is geen promovendus en zijn roman geen dissertatie, maar laat dit de deur openen naar een veelvoud aan interpretaties.”
Is dat mogelijk, een werk kapot interpreteren?
“Ik ben bang van wel, ja. Een interpretatie die een werk in één overkoepelend idee wil vangen, en dat ook nog eens overtuigend doet, kan voor het kunstwerk desastreus uitpakken. Nu ga je vast om een voorbeeld vragen, dus hier komt-ie: Paul Claes, die ik bewonder, heeft een magistrale interpretatie geschreven bij zijn vertaling van The Waste Land van T. S. Eliot. Hij geeft een ‘biografische sleutel’ waarmee de thema’s uit het gedicht hyperpersoonlijk worden geïnterpreteerd en The Waste Land ineens over een slecht huwelijk gaat. Voor mij was het daarna moeilijk het gedicht nog door een andere lens te bezien. Bij veel fragmenten dacht ik voortaan: daar heb je dat seksloze huwelijk weer.”
Zeg je hiermee dat een kunstwerk meerduidig moet zijn om interessant te zijn? Dat er iets moet zijn dat de beschouwer niet kan vatten?
“Gedichten of romans die ik in een keer begrijp kan ik met plezier lezen, maar ik zal ze niet snel herlezen. Voor mij is het geen truc. Ik denk nooit: laat ik het eens onbegrijpelijk maken. Maar het komt regelmatig voor dat ik denk: zo klopt het, zonder dat ik zelf goed begrijp wat ik heb geschreven.”
Een raadsel is in ieder geval: Wie is Evi Aarens? Daaromheen is in sommige kringen een waar gezelschapsspel ontstaan. Zou jij niet willen weten wie Evi Aarens was, als je zelf niet Evi Aarens was?
“Ik zou zeker willen weten wie Evi Aarens was. Ik zou de biografie op de achterflap lezen en kijken wat ik nog meer over Evi Aarens te weten kan komen. Dat is eigenlijk best veel, want met twee muisklikken zou ik een mooi autobiografisch essay over Evi Aarens vinden. Ik zou alles geloven, en niet, zoals velen doen, vanuit mijn eigen beperkte blikveld tot de conclusie komen dat Evi Aarens niet kan bestaan. Of concluderen dat Evi Aarens en Clovis E. van Wijk wel dezelfde persoon zullen zijn. Wie zo denkt, bonjourt zichzelf de literatuur uit. Wat ik zeker niet zou doen, is van de vraag naar Evi Aarens een gezelschapsspel maken. Ik houd wel van spel, maar niet erg van gezelschap.”
Is de literatuur een plek om alleen te zijn?
“De literatuur lijkt me geen plek om helemaal alleen te zijn in de zin van: een plek waar we ons eenzaam weten. Maar zelfverkozen alleen zijn lijkt me wel een voorwaarde om de rol van waarnemer aan te nemen, de rol die ik voor mijzelf zie weggelegd en die ik de lezer toewens. Als schrijver beschouw ik mijzelf als de notulist van onze tijd. Ik neem waar wat er in de wereld gebeurt, waar onze cultuur zich bevindt, en probeer te dramatiseren hoe we op dit punt zijn aanbeland. Dramatisch schrijven – of dit nu leidt tot poëzie, proza of werkelijk een tekst voor toneel – vraagt om een vierde wand, die afstand creëert tussen de personages op het podium (of in mijn geval: in de sonnetten) en de waarnemers in de zaal. Diderot heeft hier mooie dingen over geschreven, en Eliot op zijn beurt ook weer.”
De literatuur is een plek om alleen te zijn – zoals in een tuin? Het is niet voor niets dat Van Wijk de eerste regel van je bundel maakte tot de titel van zijn roman: Ik ging naar buiten om de tuin te zien.
“Een dichter is iemand die probeert met de taal een werkelijkheid te maken, zo je wilt: een tuin aan te leggen. Een tuin is een paradoxale omgeving waar de bezoeker altijd voor de gek wordt gehouden. Tuinen wekken de indruk dat we ons in de natuur bevinden, terwijl een tuin geen natuur is, maar juist honderd procent cultuur. Waar de natuur haar gang weer wil gaan, grijpen we in met snoeischaar en schoffel.”
Is de discretie over je ‘echte’ naam en portret door diezelfde poëtica ingegeven? Je wil het adres niet geven van de tuin?
“Ja, dat heb je prachtig geformuleerd.”
In de Nederlandse literatuur bestaat onder schrijvers de betreurenswaardige gewoonte om niet veel te lezen of te doen alsof men niet veel leest. Uit alles blijkt dat je niet alleen veel leest, maar ook veel klassieken leest. Waarom?
“Het fijne van klassiekers is dat ik weet dat vele voorproevers mij zijn voorgegaan. Dat zegt al bij voorbaat iets over het werk en plaatst de leeservaring in een groter verband. Een klassieker lezen is zoiets als wandelen naar Santiago de Compostella, stel ik me voor. Je moet het alleen doen, maar je bent je al wandelend bewust van het feit dat je in de voetsporen stapt van vele, vele voorgangers. Dat is mooi, heeft iets ritualistisch, al weet ik ook niet precies waarom.
Het allerleukste boek over de vraag waarom we de klassiekers moeten lezen is van Italo Calvino, je kent het wellicht. Ik doe het even uit mijn hoofd, maar hij definieert een klassieker als een boek waarover mensen zeggen ‘ik herlees…’ in plaats van ‘ik lees…’. Ook zegt hij dat een klassieker een boek is dat nooit klaar is met zeggen wat het te zeggen heeft.”
Waar komt die neiging van Nederlandse schrijvers om ostentatief niet te lezen vandaan?
“Voor schrijvers die belang hebben bij een goed netwerk omdat ze morgen, vanwege de vaste lasten, weer het podium op moeten, is het van groot belang de conventies en maatstaven niet al te veel met voeten te treden en een beetje “gewoon” te blijven. Mijn voordeel is dat ik volgens de communis opinio niet besta, dus dat is enorm bevrijdend. Juist omdat ik niet besta, heb ik de vrijheid mijn eigen plan te trekken.”
Uit wat je enerzijds zegt over klassieke schrijvers (dat het schrijvers zijn die je niet leest maar herleest, dat ze door velen gelezen zijn) en anderzijds over je eigen werk (dat het zijn geheimen niet meteen prijs moet geven, dat je hoopt dat er 100 proefschriften over geschreven worden), valt alleen maar te concluderen dat je streeft naar de status van klassiek schrijver. Klopt dat?
“Mijn uitgangspunt voor Disoriëntaties was, om hét Nederlandstalige epos van de 21e eeuw te schrijven. Er worden vrijwel geen epische gedichten meer geschreven, dus de ambitie was haalbaar. Ik vind het een geslaagd werk, waarin zelfs de minder goede stukken perfect op hun plek staan. Wetenschappers zeggen vaak dat ze werken op de schouders van de reuzen die hen voorgingen, en dat is voor kunstenaars ook zo. De reuzen die Disoriëntarties inspireerden zijn Dante, Shakespeare en Byron. Ik zit nog lang niet op hun schouders, maar ik ben aan de klim begonnen. Ik maak me over het eindpunt geen zorgen. Al ben ik met Disoriëntaties maar tot de onderkant van Shakespeares enkels geklommen, dan nog torent het hoog boven de Nederlandse letterkunde uit.”
Robert Kruzdlo zegt
Ik schrijf alleen over wat er zojuist, of wanneer dan ook, gebeurde en vooral ook over wat ik dacht, of althans wat ik denk dat ik dacht. Ik schrijf dus niet op wat ik al schrijvend beleef, maar ik volg mijn belevenissen al schrijvend na.” Een soort écriture automatique dus maar zonder literaire aanleiding.
Wil nu de echte Frida Vogels opstaan.