Droogstoppel en Laarmans, Multatuli en Elsschot
Meer dan eens reageren romans, kort na elkaar of gelijktijdig gelezen, op elkaar. Om te beginnen: in het hoofd van de lezer. Niet altijd is zeker of dat het product is van toeval, slechts geldig voor het oog van die ene lezer, of dat de ene roman de ontmoeting met de andere welbewust gezocht heeft.
Een paar maanden geleden las ik na elkaar Rood paleis van F. Bordewijk en Het dwaallicht van Willem Elsschot en ik trof Marie van Dam in de eerste roman en Maria Van Dam in de tweede. De romans gingen zo bij elkaar op bezoek. Ik schreef daar toen voor de Maatschappij Nederlandse Letterkunde een column over. Vorige maand was het andermaal raak: in 5VWO, weer even voor de klas, lazen we klassikaal Kaas van Elsschot en fragmenten van Multatuli’s Max Havelaar en nu troffen Frans Laarmans en Batavus Droogstoppel elkaar. Moedwil of misverstand?
Later las ik dat mijn verbazing volgde op andermans ‘eureka’. In Over Multatuli nummer 60 (2008) schreef Hans Vandevoorde over ‘Multatuli in het land van Leopold II’ en vanzelfsprekend schonk hij daarbij aandacht aan het korte, bewonderende briefje van Elsschot uit 1950, bij gelegenheid van de verschijning van Multatuli’s Verzameld werk. Haast terloops wijst Vandevoorde voorts op het belang van ‘Multatuli’s strategie voor Elsschots Kaas, om zich in de figuur van Droogstoppel voor te doen als een zakenman met oogkleppen’. Hoe dat dan precies in elkaar steekt, maakt het artikel niet duidelijk.
Man van zaken
Droogstoppel, makelaar in koffie, stelt zich in een van zijn eerste zinnen voor als ‘een man van zaken’. Hij zegt om die reden dan ook niet te houden van romans. Is de door hem aangesproken ‘lieve lezer’ behalve lief ook kritisch, dan zal de kwalificatie ‘man van zaken’ eerder als een tekortkoming dan als een kwaliteit gelden. De ‘lieve lezer’ trekt zijn conclusies, keert zich tegen Droogstoppel en vervolgt de lectuur van de roman Max Havelaar.
In Kaas belandt Frans Laarmans, onooglijke klerk, haast per ongeluk in het zakenleven. Net als Droogstoppel richt hij zich tot de lezer: ‘Eindelijk schrijf ik je weer’, ‘Je weet dat ik naar de vijftig loop’, maar Laarmans lijkt hier te mikken op een bepaalde lezer. Hij suggereert een grotere vertrouwdheid met die ene lezer dan Droogstoppel die de lezer liever op een afstandje houdt. Uiteraard lezen in Kaas andere lezers over de schouders van die ene mee, onvrijwillig getuige van een intieme verstandhouding met de lezer die op de hoogte is van enig voorafgaand wel en wee van Laarmans.
In het vijfde hoofdstuk noemt Laarmans zich tot twee keer toe ‘een man van zaken’, in het achtste nog eens twee keer en later in het boek nog enkele keren. In totaal zeven keer ‘man van zaken’ en nog een keer als onderdeel van de ‘menschen van zaken’. Zo betrapt Laarmans zich op hardop nadenken en op gevoeligheid voor kleine teleurstellingen: ‘Voor een anoniemen klerk heeft dat weinig te betekenen, maar voor een man van zaken is dat anders’, ‘ik moest mij daar ten spoedigste overheen zetten, want een man van zaken moet vertrouwd en vergroeid zijn met zijn artikel’. Ook in latere passages is Laarmans de ‘man van zaken’ (nog) niet. Hij hoopt zich met deze woorden te verheffen boven degene die hij was en ten diepste blijft.
Een ander met nog veel grotere regelmaat terugkerend woord is ‘marcheeren’: ‘voedingswaren marcheeren altijd’. In alle snelheid telde ik het woord elf keer. Het wordt in eerste instantie door Van Schoonbeeke, de man die hem het zakenleven in heeft geloodst, gebruikt, maar Laarmans en zijn echtgenote nemen het over. In het woord gaat een onverwoestbaar (en ongegrond) optimisme schuil, alsof de verkoop van kaas vanzelf gaat. Het woord mag behalve als onschuldig synoniem van ‘lopen’ (‘het loopt goed’) misschien ook gezien worden als een soldateske strijdmetafoor. In andere werken maakte Elsschot van dergelijke metaforen gretig gebruik, zoals Koen Rymenants in Een hoopje vuil in de feestzaal (2009) duidelijk maakt. Laarmans treedt in Kaas op als ‘ridder’ met een ‘maliënkolder’, met zijn kaas hoopt hij zich in militaire pas te voegen. Net als de kwalificatie ‘man van zaken’ staat ‘marcheeren’ voor wat Laarmans nastreeft en niet bereiken zal, het vergroot zo het falen van Laarmans. Kaas loopt in het geheel niet, het strompelt, en Laarmans blijft Laarmans en wil maar geen Droogstoppel worden.
Stikken
Het uiteindelijk lot van Laarmans verschilt echter niet eens zo veel van dat van Droogstoppel. In het hoofdstuk waarin Multatuli het woord neemt, ontneemt hij dat aan andere vertellers. Stern, de ‘goede Stern’, heeft het verhaal van Max Havelaar verteld en hij krijgt te horen dat hij mag gaan. Zoals het bij Schiller luidt: ‘Der Mohr hat seine Arbeit getan, der Mohr kann gehen’. Zo genadig is het afscheid van Droogstoppel niet. Multatuli noemt hem een ‘ellendig product van vuile geldzucht en godslasterlijke femelarij’: ‘stik in koffie en verdwijn!’
Bij Elsschot neemt Laarmans zelf afstand. Hij is degene die stikt, maar dan wel in afleveringen. Wanneer hij een intrede in de kaasbusiness overweegt en ’s nachts in bed bij zijn vrouw de geestdrift over dat voornemen mist, leest hij in het toekeren van haar rug dat zij had besloten had ‘mij in mijn koopmanschap te laten stikken’. Wanneer Laarmans als president van de vereniging van kaashandelaren met grote tegenzin een delegatie aanvoert die het ministerie bezoekt, bestrijdt hij zijn ongemak door te denken dat hij ontslag zal nemen als lid van de vereniging en dat die vereniging kan ‘stikken’. Wanneer het kaasavontuur het dramatisch einde bereikt, weet Laarmans dat hij in die kaas wel moest ‘stikken’. Ook hier weer geldt dat Laarmans geen anderen nodig heeft om zijn tekorten te zien: de rol die Multatuli vervulde voor Droogstoppel vervulde Laarmans voor zichzelf.
Onderdeel van Laarmans’ zelfbedrog is dat hij zijn afkeer van (Hollandse) kaas aanvankelijk onderdrukt. Hij noemt het zelfs een ‘edel artikel’, maar dit oordeel houdt niet lang stand: heet het eerst nog voorzichtig dat hij niet van kaas houdt, al snel walgt hij ervan en is alleen al het ter sprake brengen van kaas al taboe.
Multatuli en Pensioen
In zijn Pensioen is de verwijzing naar Multatuli veel explicieter: Laarmans andermaal Laarmans denkt in de rechtszaal ‘de toespraak van dien Hollander tot Javaansche opperhoofden’ te kunnen imiteren. De lezer wordt daarmee op het spoor van Multatuli gezet. In Max Havelaar en Pensioen keren de hoofdpersonen zich tegen onrecht, zoals dat op Java wordt bedreven en zoals de schoonfamilie van Laarmans dat begaat. De vertellende personages Max Havelaar, Multatuli en Frans Laarmans keren zich tegen dat onrecht, al is Laarmans’ verzet soms wat halfhartig. In het laatste hoofdstuk neemt Laarmans net als Multatuli in imperatieven afscheid van de betrokken personages en instanties – ‘Val uiteen’ –, maar deze keer laat hij zichzelf niet stikken. Over de aanwezigheid van Multatuli in Pensioen schreef Koen Rymenants in zijn hiervoor genoemde boek Een hoopje vuil in de feestzaal. Facetten van het proza van Willem Elsschot enkele overtuigende bladzijden. Of dergelijke bladzijden ook al eerder geschreven zijn over Kaas en Max Havelaar weet ik niet.
Koen Rymenants zegt
Dat multatuliaanse ‘stikken’ was me voor het stuk van Peter Altena nooit opgevallen in Kaas, maar blijkt een geliefd beeld van Elsschot. “De hele balie dacht dat hij in de suiker zou stikken”, zegt een personage in De Verlossing over een advocaat die betrokken is bij een “reusachtige knoeierij in suikeraccijnzen”. De ik in de ‘Opdracht’ bij Tsjip zegt: “En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld.” En in Het Tankschip: “als ik mijn zwager nu in zijn benzine liet stikken”. Het bekendste voorbeeld staat in het gedicht ‘Van der Lubbe’: “Laat het [= Holland] stikken in zijn centen,/ in zijn kaas en in zijn krenten,/ […]”.
In haar artikel ‘Verstand van zaken’ (Internationale Neerlandistiek, 2017) bespreekt Johanna Bundschuh-van Duikeren het beeld van de koopman in Bordewijks Karakter en Elsschots Kaas tegen de achtergrond van Max Havelaar. Zie https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/IN2017.2.BUND2.
Multatuli’s roman typeert ze als “ongetwijfeld het bekendste werk uit de negentiende eeuw dat met deze voornamelijk positief geladen associatiegeschiedenis [van de koopman in de Nederlandse literatuur] breekt: de roman stelt de economische logica van de koopman zeer expliciet aan de kaak en ontmaskert de vermeende koopmansdeugden als eigenbaat en onoprechtheid”. Bundschuh-van Duikeren betoogt dat in Kaas daarentegen “het begrip van de koopman in zekere zin beschermd wordt tegen kritiek”, ook al beantwoordt Laarmans allerminst aan het ideaalbeeld.
Ze verbindt dit met de distributie van de termen ‘koopman’ en ‘man van zaken’ in de vertellerstekst van Laarmans: “De term ‘koopman’ is in deze context verbonden aan de mogelijkheid die besloten lag en ligt in de kaashandel, inclusief het mogelijk succes. De ʻman van zakenʼ daarentegen is gereserveerd door de individuele invulling die La[a]rmans aan zijn koopmanschap geeft. Die is tot falen gedoemd.” Ook op die manier neemt Laarmans dus zelf afstand, zonder dat een hoger geplaatste vertelinstantie hem moet laten “stikken”.
Koen Rymenants zegt
Zie ook Cyrille Offermans in De Groene Amsterdammer (2010):
“Er zijn in Elsschots werk, vooral op het thematische vlak, ook wel parallellen met Multatuli. En er is op z’n minst één opmerkelijke allusie. In het gedicht over ‘Van der Lubbe’ heet het: ‘Laat het (Holland – co) stikken in zijn centen,/ in zijn kaas en in zijn krenten’ – wat wel een echo moet zijn van Multatuli’s woedende uithaal naar Droogstoppel als intro op het slot van Max Havelaar: ‘stik in koffie en verdwijn’.”
https://www.groene.nl/artikel/laat-holland-stikken-in-zijn-centen
Peter Altena zegt
Dank voor de reactie. In Elsschotbelezenheid ben je niet te overtreffen. Elsschot gebruikt overigens meer imperatieven die een gewenst einde bepleiten. Soms moest ik bij die imperatieven ook wel denken aan H.H. ter Balkt die in zijn werk als geen ander de gebiedende wijs hanteerde. Het artikel in Internationale Neerlandistiek kende ik niet, nu wel. Ik kon me al haast niet voorstellen dat het thema en de vergelijkbaarheid niet eerder aan bod zijn gekomen. Dank voor de verwijzing. Het onderscheid tussen ‘koopman’ en ‘man van zaken’, zoals gezien en geanalyseerd door Johanna Bundschuh-van Duikeren in bedoeld artikel, overtuigt me echter niet, ik vind het te spitsvondig. Noch ‘man van zaken’, noch ‘koopman’ is in de ogen van deze lezer een benijdenswaardige staat van werkzaamheid. Al die termen zijn in Kaas verbonden met de bij de lezer gewekte verwachting van falen. Bij Laarmans was zakelijk succes ondenkbaar, al vanaf regel 1. Bundschuhs verwijzingen naar het werk van M. Revis met plezier gelezen.