40 jaar tandeloos (13)
Hoe meer ik De tandeloze tijd teruglees, hoe meer ik me moet verzetten tegen de neiging dat de cyclus, of toch minstens de eerste delen ervan, als postkatholiek te lezen zijn: een zoektocht naar een manier om het leven te kunnen begrijpen na het katholicisme. Het idee is te aantrekkelijk om te verlaten, maar je wilt natuurlijk niet zo’n hele cyclus tot zoiets reduceren.
Uit sommige autobiografische bekentenissen (bijvoorbeeld het essay Kraai en kruis en zijn Kellendonklezing uit 2014) weten we dat Adri van der Heijden in zijn puberteit van zijn katholieke geloof is gevallen, maar in De tandeloze tijd is daar weinig aan te merken. Albert Egberts maakt als kind niet een erg religieuze indruk, en van enige worsteling om van het geloof af te komen is geen sprake: als jonge volwassene (of als oude volwassene) lijkt hij zich niet erg tegen het geloof af te zetten. De Kellendonk-lezing is bijvoorbeeld heel fel gekant tegen het instituut van de katholieke kerk, en maakt ook duidelijk dat er geen God is – en verzet zich toch niet tegen het geloof.
Postkatholicisme is katholicisme zonder God en zonder kerk. Je kunt het associëren met Frans Kellendonk, maar net zozeer met zijn generatiegenoot Van der Heijden.
Een belangrijk deel van Het Hof van Barmhartigheid, het eerste deel van het derde deel van De tandeloze tijd, speelt zich af op Werelddierendag, de dag van de Heilige Franciscus. Albert Egberts voelt zich geïnspireerd door diens optreden voor een eigen, poëtisch, programma:
Zoals Franciscus van Assis (…) voor de dieren opkwam, zo moest Albert voor de gewone dingen opkomen, en ze hun ziel hergeven. Daarvoor moest hij het bestaan van die ziel eerst aantonen, ‘bewijzen’.
Er is geen hiërarchie in de werkelijkheid, tussen enerzijds mensen met een ziel en uitzicht op de hemel en anderzijds dieren en ‘gewone dingen’ zonder zo’n ziel en zonder hemel. Alles heeft een ziel en niets en niemand heeft uitzicht
Dit is de plaats waarop het ‘intermezzo’ Weerborstels in de cyclus past. Albert wijst daar zelf op:
Het was de wieldop die op het moment van het ongeluk uit Robby’s autowrak losraakte, en de volgende dag gaaf en glanzend door Albert langs de kant van de weg werd gevonden. (…) De wieldop zou het eerste voorwerp zijn om door Albert met het keurmerk van een ziel te worden bedacht, hoe vaak hij hem ook zou moeten oppoetsen eer het zover was.
Het staat in contrast met wat Albert nog tijdens zijn kandidaatsexamen aan de Katholieke (!) Universiteit Nijmegen is verteld. De hoogleraar Klosser (die geloof ik vooral zo heet zodat hij Kantklosser kan worden genoemd), legt Albert het volgende dilemma voor:
‘Stel,’ begon hij, zich bij voorbaat zichtbaar verkneukelend om de clou, ‘stel, je komt ’s avonds laat thuis op de studentenflat. Het regent, net als nu, maar nog veel harder. Pijpestelen. En wat zie je? Daar ligt een medestudent toe-oe-oe… terlazarus, sit venia verbo, in de goot. Wat doe je? Eerst dit… Verderop danst een groepje vliegen in de regen. Ze zijn helemaal wanhopig van de stromende regen, die vliegen. Je aarzelt geen moment. Je neemt die doorweekte jongen op de nek. Je draagt hem al die trappen op naar boven. Naar je kamer. Je laat wat cognac tussen zijn lippen druppelen, wrijft hem droog, geen moeite is je te veel. Waarom hem, en niet die vliegen gered?’
Albert, met zijn ijzersterke geheugen, weet onmiddellijk welk antwoord er van hem verwacht wordt.
Alweer wist Albert precies wat de man, die zich opnieuw heel tevreden met zichzelf achterover liet zakken, wilde horen. Wat zo’n dronken student op de radeloze vliegen voor had, was de Kantiaanse Menschlichkeit in zijn persoontje.
Eerder heeft Albert de lezer al duidelijk gemaakt dat iemand als Klosser bezig was ‘elke redelijke en vitale filosofie naar zich toe te trekken en te kerstenen’ en dat tijdens zo’n kandidaatsexamen werd verwacht dat de kandidaat ‘de officieel erkende, verchristelijkte versie’ van de bestudeerde filosofen oplepelde.
Maar ik denk dat Albert zelf dus het omgekeerde doet. Waar Klosser een verchristelijkte versie van Kant opvoert, en daarin verschil maakt tussen mens en vlieg, daar omarmt Egberts (en wie weet Van der Heijden) een verheidenste versie van de Heilige Franciscus: een die niet alleen de dieren, maar alle dingen een ziel toekent en zo een geheel betoverde wereld oproept.
Laat een reactie achter