De tekst van Rotgans telt 1352 versregels, ongelijk verdeeld over twee zogeheten ‘boeken’. Het eerste boek bevat 516 regels, het tweede 836. Beide boeken hebben een eigen karakter, waarbij het tweede boek naar verluidt een ‘hooger toon’ kiest. Dat lijkt dan ‘hooger’ in vergelijking met het eerste boek.
Het eerste boek presenteert zich als een epos door de overname van de aanhef van het genre (‘my lust’) en de vaste formules (‘propositio’ en ‘invocatio’), dat alles in de regels 1 tot en met 26. Al heel snel zal de lezer merken dat het hier om de spottende variant gaat, omdat de goden van wie hulp verwacht wordt, van een dorstige soort zijn. Het tweede boek herhaalt dat alles niet. Blijkbaar is de toon gezet. Maar voor wie niet heeft opgelet, is er duidelijkheid dankzij de eerste notitie in de marge: ‘Belachelyke heldenzang’.
Boerekermis dient zich in de tekst dus aan als een spot-epos, terwijl de titelpagina nog satire in ruimere zin beloofde. Vanzelfsprekend sluit dat elkaar niet uit en mag het spot-epos met een gerust hart als een satirisch genre worden gezien. Al is het de vraag of de tekst zich, zoals de spreuk van Persius suggereert, richt op de bespotting van de ijdele gehechtheid aan de dingen. Het mikpunt van de satire lijkt dan te groot om echt pijn te doen. Of gaat het heel specifiek om de domheid van de boeren in het bijzonder?
Het eerste boek volgt, zoals Strengholt in zijn inleiding opmerkt, het veelvuldig gebloemleesde lied van Bredero, ‘Boeren Geselschap’. In dat lied speelt de naamgeving van de boeren een belangrijke rol: ‘Arent Pieter Gysen, Mieuwes, Jaap en Leen, Klaasjen en Kloentjen’. Boerennamen! De boeren trekken bij Bredero naar Vinkeveen, in al hun bizarre uitdossingen. De kleding van de boeren is goed voor enig zelfgenoegzaam stedelijk gegiechel, zoals ook de status van Vinkeveen als bereikbaar magisch centrum de lachlust opwekt. In Vinkeveen geven de boeren zich over aan drank en boerinnen, al snel loopt het uit de hand en zet geweld de toon. Het lied sluit af met het advies van een plots opduikende ik-figuur, gericht tot de beschaafde burgers om het ruwe boerse vermaak te schuwen en met hem, in de stad, een goed en beschaafd glas wijn te drinken.
Ook bij Rotgans hebben de boeren en boerinnen namen die passen bij het platteland: Grietje Goris, Bregje Gyzen (familie van Arent Peter?), Dibbrig, Wyburg, Teuntje en Melkertbuur. Uitgebreider dan bij Bredero is de aandacht voor de kledij van de boeren. Ruim dertig versregels (r. 31-65) besteedt Rotgans aan het uiterlijk vertoon van zijn boeren, een duidelijk geval van ‘amplificatio’.
Terwijl Bredero pas aan het slot van zijn lied een ik-figuur laat optreden en spreken, stelt Rotgans zijn ik-figuur eigenlijk al meteen voor. Rotgans ik-figuur heeft een dubbelrol: hij neemt zich voor ’het jaarfeest’ ‘af te maalen’ en hij volgt daartoe de stoet dan ook op de voet. Soms vraagt de ik-figuur aan ingewijde omstanders wat hij eigenlijk ziet en wat het alles te betekenen heeft. De ik-figuur is actief waarnemer en beschrijver:
Ik schiet myn rok aan ’t lyf, en volg hen daarze treeden,
Begerig om dit spel t’aanschouwen, en hun zwier,
Hun handel en gebaar te maalen op ’t papier. (r. 66-68)
De ik-figuur gebruikt zijn ogen, zijn voeten, maar ook zijn mond. De omstanders aan wie hij opheldering vraagt, noemen hem dan ‘heerschap’ of ‘sinjeur’. Ten opzichte van de boeren en de dorpsbewoners, die hun dorp bezocht zien door de boeren, is de ik-figuur van een andere orde: hij is een heer, woont nabij en wordt desondanks met gepaste afstand en eerbied bejegend.
De ik-figuur van Rotgans ziet wat die van Bredero ook zag: dronkenschap, vrijerij, wrede vermaken en geweld. Het geweld vormt bij de twee boeken van Rotgans het slotakkoord. Zoals komedies en blijspelen vaak eindigen met een of twee huwelijken, zo besluiten de twee boeken van het spot-epos met gevechten. In beiden boeken is dat voor de ik-figuur aanleiding om te vertrekken. In het eerste boek moet hij nog wel lachen om de boerenonnozelheid: hij ging en ‘zeide elk goeden dag’. Die lach ontbreekt in de laatste regels van het tweede boek: het wordt gevaarlijk en het wordt laat: ‘’t is hier niet veilig’, ‘de nachtuil roept, naar bedt’.Ik-figuur en lezer verplaatsen zich in beide boeken van Rotgans en in het lied van Bredero in de vreemde en gewelddadige wereld van de boeren. Aan het slot ruilen zij die uit welbegrepen eigenbelang in voor hun eigen vertrouwde en veilige wereld.
Dit stuk verscheen eerder op de website van de Stichting Jacob Campo Weyerman
Laat een reactie achter