De avonden; een winterverhaal heeft die beroemde eerste zin:
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
Zeer concrete details: datum en jaar en een precies adres. Dat het de eerste verdieping is van een huis en niet iets anders, blijkt het vermelden waard. Het exacte tijdstip wordt niet genoemd, maar na een zin waarin hij op zijn horloge kijkt, is dat het eerste wat we van de held te horen krijgen: ‘Kwart voor zes,’ mompelde hij. Wat ook niet wordt genoemd, is de stad waar deze held ontwaakt, maar gesuggereerd wordt dat het niet nodig is: het gaat om ‘onze stad’.
Het begin is vergeleken met het begin van een jongensboek door Kees Fens, maar meestal met dat van een dikke negentiende-eeuwse roman – een roman die verteld wordt door een auctoriële verteller van wie we gaandeweg alle mogelijke meningen, duidingen, voorkeuren te horen krijgen. Tegelijkertijd is altijd gewezen op het bedrieglijke van dit begin: expliciete meningen, duidingen en voorkeuren van de verteller lezen we verder bijna nergens. Wat we lezen zijn de meningen, duidingen en voorkeuren van personages en vooral van het personage Frits van Egters. Met de exactheid waarmee we al in de eerste regels kennis maken, wordt wat zich afspeelt in zijn bewustzijn onophoudelijk gevolgd. Het gebeurt achteraf, in in de onvoltooid verleden tijd, en dat zorgt ervoor dat de verteller op een bepaalde manier toch superieur is aan het personage dat hij beschrijft: dromen die de held meteen vergeet, worden feilloos gereproduceerd. Maar los van het personage komt hij niet. Vaak schetst hij ons de omgeving waarin de held zich even later zal ophouden en karakteriseert hij de helden waarmee hij zich omringt. Af en toe moeten we blijkbaar worden ingelicht om te begrijpen wat er in Frits’ bewustzijn omgaat. Het verklaart opmerkelijke keuzes van deze verteller: we vernemen bij herhaling details omtrent de haarinplant.
Wat te denken van deze eerste zin? Hij bevestigt wat al wisten door de ondertitel: wat we gaan lezen, is een verhaal, een constructie. Een verhaal heeft een held en daarmee wordt iemand meteen gekwalificeerd. Ook als het ironisch is bedoeld, wordt een personage opgenomen in een systeem van waardes; het personage hoeft zelf het systeem niet te kennen of te erkennen. De aansluiting bij een verteltraditie versterkt de afstand en creëert kunstmatigheid: wat we lezen, is niet het leven, maar bestaat uit een ordening van letters. Maar dan onze stad – een element dat in de analyses minder aandacht heeft gekregen. Daarmee wordt, op de manier waarop negentiende-eeuwers dat graag deden, alles en iedereen naar het niveau van een reële werkelijkheid getransporteerd. Er voltrekt zich een klein proces van authentificatie – een term die gemunt is om te begrijpen wat er gebeurt aan het slot van Max Havelaar. Onze stad: dat is de werkelijkheid van de lezer zoals de verteller zich die voorstelt, de werkelijkheid van de verteller zelf en en vooral ook die van de held. Hun werkelijkheden bevinden zich op verschillende niveaus – het personage zal de verteller en de lezer in zijn werkelijkheid niet tegenkomen en omgekeerd – maar blijkbaar is er iets wat ze delen: de stad die zo bekend is dat de naam zelfs niet genoemd hoeft te worden. Wat we lezen wordt in al zijn geconstrueerdheid uiterst reëel – zo reëel als het eigen huis van de lezer. Die lezer, overigens, is een constructie. In elke stad waar geen Schilderskade te vinden is, kunnen zijn of haar ogen over de pagina’s gaan.
De uitnodiging tot authentificatie krijgen we meteen al in de eerste zin, maar ze wordt het hele boek door volgehouden. En dan wordt de lezer minder een constructie. Zelfs bijna tachtig jaar na dato krijgt elke Nederlandse lezer een beeld bij warenhuis Het Wespennest. Dat zal in 1947 voor veel meer van de vervormde namen hebben gegolden: voor de namen van personen, stadswijken, een school, muziekensembles, liedjes, films, winkels, straten, een boekje. Vanaf het zevende hoofdstuk, met de avond in de sociëteit en liedjes op de piano, neemt de frequentie toe; wat volgt is bioscoopbezoek met de keuze van een film en het eindeloos zoeken naar de juiste radiozender op Oudejaarsavond. De namen komen voor in de tekst van de verteller en van de personages; ze hebben in de werkelijkheid van het verhaal een ondubbelzinnige status. Geen lezer, ook niet de lezer uit 1947, zal alle namen decoderen, maar niemand ontsnapt aan af en toe een kleine epifanie. De boodschap dat de namen betrekking hebben op fenomenen uit het leven van alledag, krijgt elke lezer daardoor mee. Deze roman, met zijn opmerkelijke protagonist en zijn aangrijpende apotheose, speelt zich niet alleen af in onze stad, maar ook in onze wereld.
In onze wereld van december 1946 bevindt zich Frits van Egters. In zekere zin, maar veel sterker en existentiëler, bevindt hij zich in de situatie van de lezer: ook hij moet de taal van de wereld decoderen. Dat doet hij, anders dan de lezer, door eindeloos terug te praten. De taal van de wereld neemt hij over, maar dat is niet één taal. Wat er in zijn bewustzijn opkomt, is een scala aan registers waaraan hij, alleen al door ze in de loop van de avond te mengen of te ironiseren, een eigen draai geeft. Toch blijven ze naast elkaar bestaan. De uitdaging waarvoor hij staat is om ze werkelijk een eigen draai te geven, te integreren tot een persoonlijk register.
De term ‘register’ gebruik ik iets ruimer dan enkel in de betekenis van taalregister. Ze komt in de buurt van ‘code’: een centraal begrip uit de semiotiek, een stroming in de literatuurwetenschap die enkele decennia geleden furore maakte. Umberto Eco was een belangrijke representant. Codes zijn systemen van tekens die een menselijk wezen, als hij wil, kan decoderen en toepassen. Dat menselijk wezen ziet zich geconfronteerd met ‘iets’ dat een teken zou kunnen zijn, vermoedt dat hij voldoende kennis heeft van het systeem waarbinnen het betekenis heeft, en slaat aan het interpreteren. Omdat ‘code’ in de richting gaat van een sluitend en gesloten systeem, met een sleutel die de code zou kunnen kraken, geef ik de voorkeur aan ‘register’. Het klinkt ook beter.
Dit is het eerste deel van het hoofdstuk over De avonden van een boekje in wording over de stijlontwikkeling van Gerard Reve. Om een stapeling van aanhalingstekens te voorkomen, worden citaten van Reve gecursiveerd weergegeven.
Dit stuk verscheen gisteren op het weblog van Gert de Jager.
Laat een reactie achter