40 jaar tandeloos (41)
Ik heb nu al een paar keer betoogd dat De tandeloze tijd – behalve natuurlijk op allerlei andere manieren – te lezen is als een postkatholiek werk, waarin wordt onderzocht wat er rond de millenniumwisseling over is van het christendom. Zoals het in Onder het plaveisel het moeras staat:
God was ’m gepiept, en zijn nalatenschap… een en al nalatigheid. ‘We leven onder de God Nahweh,’ heb ik Patrick eens horen zeggen.
Een belangrijk element uit deze nalatenschap dat onder de loep wordt genomen in Advocaat van de hanen is dat van de schuld. Ernst Quispel is op het eerste gezicht een schaamteloze figuur: een corpsbal die zich van niemand wat aantrekt – zijn relatie met zijn vrouw begint ermee dat hij haar verkrachtingsverhaal nauwelijks serieus neemt en ook verder stelt hij zich meestal als een klootzak op –, die zich als de drang er nu eenmaal is, een keer per jaar onderdompelt in drank en gelukzaligheid en voor wie in de rest van het jaar carrière voorop staat.
Ook tegenover zijn kind gedraagt hij zich volkomen onverantwoordelijk, net als trouwens Zwanet de moeder. Het is opvallend – in ieder geval van het perspectief van de jaren twintig van de 21e eeuw – hoe vaak de ouders het kind al in haar eerste levensjaar bij haar grootouders achterlaten om het er zelf van te nemen. De baby kan niet meer dan een paar maanden oud zijn als de ouders besluiten zonder haar naar Griekenland te gaan. Cynthia Quispel zou haar ouders wel het een en ander te verwijten hebben.
Toch blijkt Quispel als je goed leest regelmatig te worden overvallen door schuldgevoel. Als er iets gebeurt, heeft hij in ieder geval kortstondig de neiging om de schuld bij zichzelf te leggen. Aan het begin van Advocaat van de hanen denkt hij bijvoorbeeld terug aan een brand waar hij echt niets te maken mee kan hebben gehad:
Het laatste wat hij zich kon herinneren was een enorme brand, zondagochtend in alle vroegte, toen hij over de Stadhouderskade, god weet waarvandaan komend, naar huis wankelde. Het was het gebouw van de Dienst Parkeerbeheer waar de vlammen uitsloegen. In zijn dronkenschap had Quispel met kinderlijke opwinding van het vuur genoten, maar nu, in bed, wist hij niet zo zeker meer of hij niet zelf schuldig was aan de brandstichting.
Niet veel verderop wordt een herinnering verhaald aan een vakantie in Frankrijk van Ernst en Zwanet. Tijdens die vakantie wordt een kat, Griselle, doodgereden door een auto. Zwanet, die gehecht is geraakt aan de kat, is daarvan overstuur, maar na een tijdje is het kattenlijkje weggehaald van de straat. Alleen ligt het daar nog weer wat later ineens toch weer wel Daaraan terugdenkend komt Quispel ineens tot een door weinig feiten gestaafde conclusie:
Hij moest het zelf hebben gedaan, het kon niet anders. Hij, Ernst Quispel, had het stinkende overschot van Griselle teruggelegd langs de route die Zwanet te gaan had naar Aix-en-Provence. Om haar te kwellen. Om haar te vernederen. Hij had het nooit eerder geweten, al die maanden niet. Nu wist hij het.
Zo gaat het door en zijn er steeds kleine aawijzingen dat Quispel zich schuldig voelt, vooral als er eigenlijk niets aan de hand is. (Hij gaat tijdens zijn perioden van dronkenschap met vrouwen naar bed, en Zwanet lijkt dat te weten; maar de ene keer dat hij haar ophaalt van de boot in het gezelschap van een fotomodel waarmee nu juist niets is gebeurd, toont hij zich enorm schuldig.)
Ondertussen is de schuld eigenlijk nooit helemaal reëel. De grote misdaad in het boek is dat de punker Kiliaan Noppen de hersenen worden ingeslagen. Dat blijkt uiteindelijk gebeurd te zijn door een demente oude man die nauwelijks begreep wat er eigenlijk speelde (en die de tiener Noppen bijvoorbeeld verweet in Rolls Royces rond te rijden, omdat Noppen zat in een pand waarin ook – vijandige – aanhangers van de Indiase goeroe Baghwan zaten, die inderdaad in een Rolls Royce reed). Die man is de enige onambigue ‘dader’ op de verkrachter van Zwanet na (het voelt alsof je met puzzelen als lezer zou moeten kunnen achterhalen wie dat is, maar ik heb echt geen idee). En die dader heeft dus juist geen schuldgevoelens.
Aan het slot van het boek overweeg Quispel dat zijn drankgebruik misschien een manier was om de schuld, en de daarbij behorende schaamte, te ontlopen, maar tegelijkertijd zorgt iedere drankzuchtige periode juist voor zaken waarover hij zich met recht schamen kan. Hij zoekt de schuld dus op zou je kunnen zeggen, zo graag wil hij de schuld op zich nemen.
Omdat het een postkatholieke roman is, waarin overigens inderdaad drie keer een haan kraait, eindigt Advokaat van de hanen ook met een seculiere biecht. In het op een na laatste hoofdstuk maken Ernst Quispel en Albert Egberts samen een wandeling door het park. Albert heeft op allerlei manieren gewonnen: Zwanet heeft Ernst verlaten om naar Albert terug te keren. Bovendien heeft Albert het echte laatste puzzelstukje van Ernsts puzzel gelegd door de dader, dat was die die demente oude man, aan te wijzen.
Nu nemen de mannen elkaar de biecht af. Albert vertelt onder andere hoe de verhouding met Zwanet is ontstaan, en hoe hij de neonazi Baarscheer vooral heeft willen vermoorden om een tijdje naar de gevangenis te kunnen vluchten; Ernst biecht op hoe hij nooit echt heeft kunnen geloven dat zijn vrouw is verkracht. Of de vrienden elkaar absolutie verlenen, wordt niet verteld.
Laat een reactie achter