40 jaar tandeloos (42)
Als iemand het verfillmen van boeken wil bekritiseren, zou die kunnen beginnen bij de film Advocaat van de hanen (1996) van Gerrit van Elst (tegen een kleine vergoeding te bekijken bij het Filmmuseum). Het is een film waarbij heel onduidelijk is, in ieder geval aan mij, wat de regisseur heeft willen doen, behalve bepaalde, vrij lukraak gekozen scenes uit het boek aan elkaar praten, zonder dat dit een op zichzelf begrijpelijk verhaal oplevert.
Kennelijk is Pierre Bokma indertijd bekritiseerd om zijn te theatrale spel – en later keek Bokma ook zelf op die manier terug naar zijn rol van Ernst Quispel. Maar ik heb daar geen last van, eigenlijk is zijn acteren de enige reden om de film helemaal te willen zien. Hij was toen al op de toppen van zijn kunnen, alleen misschien een beetje te knap voor Quispel. Het is ook duidelijk dat je in een film van een redelijke omvang van alles moet vereenvoudigen, wie alle paden en zijpaden van Advocaat van de hanen zou willen verfilmen, moet een contract sluiten bij Netflix.
Totale dronkenschap
Maar in de film Advocaat van de hanen ontbreekt het verhaal. De hoofdpersoon Ernst Quispel lijkt niet echt eufoor tijdens de ‘periodes’ waarin hij drinkt, en hij drinkt trouwens ook buiten die periodes: als zijn ouders op bezoek komen neemt hij stiekem een slok wodka uit de diepvries. Dat zou de Quispel in het boek niet doen – die drinkt alleen in periodes dat hij zich heel gelukkig voelt. Maar hierdoor wordt de Quispel in de film een nogal meelijkwekkende figuur, een simpele alcoholist. En een loser: op niets af wordt hij tegen het eind van de film ineens verliefd op zijn eigen vrouw. In het boek heeft hij dan al subtiele tekens gekregen dat ze het houdt met een ander.
Wat voor verhaal wordt er dus in de film verteld? Dat van een alcoholistische advocaat die ooit zijn eigen vrouw heeft verkracht en die om onduidelijke redenen de opdracht aanneemt van de ouders van een in een politiecel gestorven jongen om hen te verdedigen – terwijl hij zelf heeft gezien hoe de jongen is gestorven, maar dat feit wil verbergen. Iemand die op geen enkele manier je sympathie of empathie opwekt, al is het maar omdat hij zo leeg is. En die dan uiteindelijk alles verliest en ten onder gaat in de totale dronkenschap.
Geobsedeerd
Heel eigenaardig en niet goed te verklaren vind ik dat dialoog uit de roman volkomen uit zijn context wordt getrokken. Op zich vrij onbelangrijke zinnetjes worden in een heel andere scene dan in het origineel toch nog gezegd, alsof die er per se in moesten. De oude man die uiteindelijk met een steen in een postpakketje de dodelijke klap heeft uitgebracht aan de jonge punk zegt zowel in het boek als in de film bijvoorbeeld:
- Ik heb de leeftijd niet om nog nieuwe vrienden te maken.
In de film zegt hij dit als Ernst Quispel voor de eerste keer een praatje met hem aanknoopt, maar in het boek zegt hij dit als de politie hem uiteindelijk komt ophalen. Dat laatste werkt dramatisch veel sterker (in de film karakteriseert het hem alleen als een wat nurkse man, in het boek laat het zijn verwarde staat zien), maar de belangrijkste vraag is waarom dit zinnetje zo belangrijk is dat het per se op een ander moment moest opduiken.
Nog eigenaardiger is dat er ook zinnen zijn die in een heel andere situatie door een heel ander personage worden uitgesproken. Dat geldt bijvoorbeeld veer:
- Je zat me opeens zo aan te staren. Ja, ik weet het, ik moet me nog opmaken, ik zie er zo niet uit.
In het boek is het een fotomodel die dit zegt als ze ’s ochtends op Schiermonnikoog met Quispel zit te ontbijten – een fotomodel waarvan voortdurend wordt benadrukt hoe ze op haar uiterlijk gefocust is, en op wie Quispel op dat moment in zijn hoofd allerlei erotische fantasieën projecteert. Maar in de fillm wordt het gezegd door Zwanet, Quispels vrouw, die merkt dat hij verliefd op haar is, in de aanwezigheid van haar minnaar, een televisiejournalist die Frank heet, en die in de film in de plaats komt van de schrijver Albert Egberts. Terwijl helemaal niet duidelijk is dat Zwanet nu zo geobsedeerd is door haar uiterlijk.
Passage
Het is duidelijk dat heel Schiermonnikoog moest sneuvelen – de film houdt een Aristoteleaanse eenheid van plaats aan en speelt zich helemaal in Amsterdam af. Maar waarom moest dit stukje dialoog dan per se behouden blijven? Het is toch waarachtig niet de mooiste zin die A.F.Th. van der Heijden ooit geschreven heeft, of een sleutel tot het begrijpen van het verhaal. Ik vind dat heel mysterieus.
Toch zit er in de film ook een aspect dat een interessant licht werpt op het boek, en dat is de relatie met de vader. Ernst Quispel sr. is ook advocaat (hij was in Het hof van barmhartigheid de advocaat van Hennie A.), maar in het boek Advocaat van de hanen speelt hij nauwelijks een rol. In de film komen vader en zoon elkaar een aantal keer tegen, en dat zijn steeds ongemakkelijke gesprekken. Bovendien wil de vader aan het eind van de film zijn zoon vanwege zijn misdragingen uit de Orde van Advocaten laten zetten – in het boek is dat een broer van Ernst jr., Max.
Hierdoor kom je in de film niet om de conclusie heen dat Ernsts problematische gedrag iets te maken kan hebben met zijn jeugd. In het boek is dat minder duidelijk, al wordt er wel naar verwezen, en zijn er bijvoorbeeld wel andere paren van vaders en zonen die in hetzelfde bedrijf werken en een ingewikkelde relatie hebben: schoenmakers en houders van een haringbar. Als in het boek de vader aanbiedt zijn zoon te verdedigen, vraagt men hem op de tv::
‘Uw zoon heeft zich door zijn alcoholisme in moeilijkheden gebracht. Zou u zover gaan enig feilen van uzelf – van de vader dus, in Ernst Quispels jeugd – op te voeren als mogelijke oorzaak van zijn drankzucht, dus als verzachtende omstandigheid?’
‘Als het moet: ja, natuurlijk.’
Uitgewerkt wordt het niet. In de film wordt de aandacht gevestigd op de implicaties van deze passage – die zelf dan weer niet in de film zit.
Laat een reactie achter