40 jaar tandeloos (53)
Een van de redenen voor mij om ook als taalkundige geïnteresseerd te zijn in De tandeloze tijd is dat het een van de omvangrijkste samenhangende brokken Nederlands is die we hebben. Je kunt lettergrepen bestuderen, of woorden, of zinnen, of gesprekken, maar je kunt ook omhoog reiken naar iets groots, naar het grootste – en dan is een romancyclus het hoogste, en er is geen grotere romancyclus in het Nederlands dan De tandeloze tijd.
De cyclus heeft verschillende lagen van structuur. Hij valt natuurlijk uiteen in romans waarover de uitgever en de recensenten meestal zeggen dat ze zelfstandig gelezen kunnen worden. Het is niet helemaal duidelijk wat dit betekent: je mist evident iets als je zo’n deel uit de context van het geheel neemt, maar kennelijk is wat je dan mist niet belangrijk genoeg (om het leesplezier te bederven? om gedetailleerd begrip van het gebodene te begrijpen?). Ook de auteur ziet ze als min of meer afgesloten eenheden, al heeft hij voor bepaalde delen eerder voorpublicaties gemaakt, en bijvoorbeeld over het soms als ‘deel 7’ bibliofiel gepubliceerde Kastanje a/d zee gezegd dat het geheel zal opgaan in sommige latere delen. Omgekeerd heeft hij, bij wijze van napublicatie ooit passages uit de delen 3 en 4 gelicht om deze opnieuw aaneen te smeden in Doodverf. Dat laatste, een roman uitbrengen die is samengesmeed uit eerdere romans, lijkt me op zich al een unicum in de Nederlandse literatuur – en het laat zien dat de grenzen tussen delen behoorlijk fluïde zijn.
Rationaliseren
Hoe dan ook bestaat iedere roman vervolgens uit hoofdstukken, en zitten daaronder alinea’s en zinnen. Hoofdstukken zijn soms gegroepeerd in ‘delen’ (in Kwaadschiks zijn dat er bijvoorbeeld drie: ‘Binnen’, ‘Buiten’ en ‘Binnenstebuiten’). Over ieder van die structurerende elementen valt van alles op te merken – maar mij interesseert ook het niveau dat in sommige delen, zoals Kwaadschiks, bestaat tussen hoofdstuk en alinea: genummerde ‘deelhoofdstukjes’ (ik weet niet of daar een vakterm voor bestaat, ik heb het nergens kunnen vinden). Hoofdstuk 1 van Kwaadschiks heeft bijvoorbeeld 16 van dat soort deelhoofdstukjes.
Al die structuren hebben natuurlijk gemeen dat ze je helpen de tekst een beetje te overzien. Je moet houvast vinden, misschien wel helemaal in zo’n boek als Kwaadschiks dat, afgezien van enkele onderbrekingen waarin aandacht wordt besteed aan andere personages, grotendeels bestaat uit het gemaal van een dronken psychopaat. Ik vind het in al zijn geobsedeerdheid een van de opmerkelijkste Nederlandse romans van het afgelopen decennium, en heb op geen enkel moment het kennelijk somtijds geuite gevoel ‘dat het allemaal wel 100 pagina’s korter kan’. Maar ik vermoed dat ik er niet ver in gekomen zou zijn als het allemaal achter elkaar in één lange, ruim 1200 pagina’s tellende alinea zou zijn afgedrukt.
Het is zelfs moeilijk te rationaliseren waarom ik dat dan niet zou hebben gedaan – er staat toch hetzelfde, en ik kan toch zelf af en toe een pauze nemen? Maar ik doe dat niet.
Dialoog
De deelhoofdstukjes fungeren misschien wel het allerduidelijkst als rustpunten. Ze hebben geen eigen titels en geven dus geen inhoudelijke structuur aan, ze zorgen er alleen voor dat er om de paar pagina’s een moment is om in je hoofd even pauze te nemen. Ze zijn echter duidelijk niet willekeurig door de tekst gestrooid, zoals in een tijdschrift soms streamers of tussenkopjes worden geplaatst om de grijze bladspiegel een beetje te breken. Er is vaak wel sprake van een bepaalde thematische eenheid (en er wordt in Kwaadschiks met een nieuw kopje soms ook geschakeld naar een andere locatie, of een net wat ander moment, of een ander personage), maar zelfs als dat niet het geval is, heb ik de indruk dat de deelhoofdstukjes ook een ritme hebben.
Het zou de moeite waard zijn om die intuïtie nader te onderzoeken om hem echt te kunnen onderbouwen, maar een beetje tellen laat wel iets zien van dat ritme.
- De gemiddelde alinea in Kwaadschiks bestaat uit 46 woorden, verdeeld over 3,8 zinnen (11,85 woorden per zin)
- Gemiddeld heeft de eerste alinea van een deelhoofdstukje in Kwaadschiks 69 woorden, verdeeld over 4,5 zinnen (15,33 woorden per zin)
- Gemiddeld heeft de laatste alinea van een deelhoofdstukje in Kwaadschiks 53 woorden, verdeeld over 4,2 zinnen (12,68 woorden per zin)
De beginalinea en de eindalinea zijn dus allebei wat langer dan gemiddeld, en hebben ook wat langere zinnen. Vooral voor de beginalinea is dat vrij sterk: Er wordt een nieuwe situatie neergezet, en daarvoor neemt de schrijver wat ruimte. Doorheen het boek zijn er best veel alinea’s van maar één of twee zinnen – bijvoorbeeld omdat iemand iets zegt in een dialoog – maar deelhoofdstukjes beginnen daar niet vaak mee. Het geeft een kleine boog in ieder deelhoofdstukje, een manier om weer verder te kunnen lezen.
Robbert-Jan Henkes zegt
“Vooral voor de beginalinea is dat vrij sterk: Er wordt een nieuwe situatie neergezet, en daarvoor neemt de schrijver wat ruimte.”
Verrek, dat doet Amanda Ros ook! Hier in Irene Iddesleigh (1897), een willekeurige eerste hoofdstukalinea (hoofdstuk 6):
De zilveren hand van voorspoed is maar al te vaak verguld met verraad; de moeizieke mond van onmatigheid verzwelgt iedere wens en verslindt het hart van trouw met gepekelde trots; rang ringeloren is ranzig en eindigt zoals het moest beginnen, met oplopende onmin. Maar vrouwelijke kijk doen kenteren tart het heetgebakerd humeur van tegenstand en besluit al te zelden zegevierend.
Nu weet ik waar Van der Heijden de mosterd vandaan heeft! Twee druppels water!
Marc van Oostendorp zegt
Het is duidelijk dat schrijvers dat doen in bijvoorbeeld hoofdstukken en andere ‘officiële’ onderverdelingen. Mijn bedoeling was om te laten zien dat die subhoofdstukken ook zo’n structuur hebben.