40 jaar tandeloos (49)
Ik schreef al eerder over de opvatting van Jaap Goedegebuure die meende dat Ernst Quispel in Advocaat van de hanen een ‘karikatuur’ is van Albert Egberts: een mislukte schrijver tegenover een echte kunstenaar. Toen Goedegebuure dat schreef, was Kwaadschiks nog niet verschenen, waarin de échte anti-Egberts opduikt: Nico Dorlas.
Waar Albert Egberts zijn best doet om alles wat hij tegenkomt te onthouden, en al zijn herinneringen voortdurend te onderhouden, lijkt Dorlas onder permanent geheugenverlies te lijden, en ook verder onder andere door de drank niet zo scherp op te letten. Albert Egberts en Ernst Quispel worden allebei gedreven door een verlangen het leven zo bewust mogelijk mee te maken, daarbij af en toe alleen ‘vakantie’ te nemen door het gebruik van drank of drugs. Dorlas doet maar wat, en leeft er zo te zien maar wat op los, vooral gedreven door impulsen waar hij zelf eigenlijk niets over te zeggen lijkt te hebben.
Ernst Quispel herkent die karikatuur ook. Op een bepaald moment vertelt hij aan Albert:
Feit is, en daar ben ik absoluut niet trots op, dat ik in Dorlas mijn kwaaie tweelingbroer herkend heb.
In decorum lijkt hij nauwelijks geïnteresseerd: over zijn moeras ligt nauwelijks nog plaveisel. Ook in dat drankgebruik is hij veel minder kieskeurig. Waar Ernst Quispel in Advocaat van de hanen allerlei theorieën heeft over welke wodka wel en welke niet, grijpt Dorlas naar populaire en niet-Russische wodkamerken zoals Absolut en Grasovka. Op een bepaald moment komt hij er zelfs achter dat hij aftershave gedronken moet hebben.
Dat alles weerspiegelt zich in zijn omgang met de taal. Ja, hij blijft een personage van Van der Heijden, dus hij drukt zich in onberispelijke zinnen uit, zelfs als hij volgens zijn auteur aan het lallen is, maar waar Albert Egberts een dichter is die toneelstukken schrijft, bedenkt Dorlas voor zijn vak reclameslogans en scripts voor televisiereclames. En als iets hem karakteriseert, is het een rabiate haat tegen zijn eigen taal:
Dorlas overdacht wat hij zijn chef allemaal verteld had over die opdracht van RescAir. Hij had als in een roes gesproken. De woorden waren vanzelf gekomen, zich overtuigend in het gareel voegend. Dat verschrikkelijke spraakvermogen van hem, die modderstroom van taal, dat soevereine strottenhoofd… hield het dan nooit op?
Zijn grootste verlangen is dan ook de stilte, of het zwijgen. Dat verlangen komt in Kwaadschiks voortdurend voorbij: Dorlas heeft een grote afkeer van zijn eigen gedrag, van zijn af en toe behoorlijk gewelddadige gedrag, maar kennelijk nog meer van zijn taaldaden. Als hij een keer ruzie heeft gemaakt met zijn geliefde Desy, en zijn stiefzoon Hemmo daar getuige van is geweest, geeft hij de jongen de bekende drie aapjes cadeau. Het zwijgen van het derde aapje slaat volgens Dorlas op hemzelf:
Het is een belofte. Ik zal voortaan zwijgen.
Maar de volgende zin luidt ‘Er was weinig van terecht gekomen.’
Het gaat misschien wat ver om te zeggen dat die taalhaat Dorlas uiteindelijk tot zijn vreselijke daden in Kwaadschiks brengt, maar ik geloof dat er wel degelijk een verband is. Waar het gemiddelde Van der Heijden-personage het leven zin probeert te geven door observaties zo elegant mogelijk te formuleren – en Albert Egberts de centrale figuur van de reeks is omdat hij op dat vlak uitblinkt – wil Dorlas alleen maar zwijgen en precies daarom overkomt het leven hem alleen maar. Hij heeft wel allerlei praatjes, maar geen enkele grip op wat er zoal gebeurt, en daardoor voelt hij zich gedwongen om zijn toevlucht te nemen tot totale, en fysieke, destructie.
Laat een reactie achter