Iedere dag opnieuw zijn we verwikkeld in iets alledaags en tegelijkertijd ingewikkelds: gesprekken voeren. Het is alledaags omdat er vrijwel geen dag voorbijgaat waarin we geen gesprek voeren. Het is het eerste wat je doet met je partner als je wakker wordt, als je met collega’s spreekt, als je je vriendin belt, als je een instantie belt zoals een helpdesk, op school tussen leraar en leerling, of bij het controleren van een vervoersbewijs van een reiziger (R) door de conducteur (C), zoals hieronder:
In dit gesprekje, dat met instemming van conducteur en reiziger is opgenomen, zien we hoe de deelnemers hun uitingen coördineren. Dat doen ze bijvoorbeeld door om beurten te praten, op een enkele uitzondering na waar ze tegelijk praten (weergegeven met de vierkante haken), door antwoord te geven op elkaars vragen en door over hetzelfde onderwerp te praten. Gebaren en uitingen zijn zelfs in het meest alledaagse gesprekje zo op elkaar afgestemd dat we vaak al kunnen voorspellen wat de ander zal doen. En dat is ook zo: we zijn een beetje gedachtelezers zonder dat we ons daarvan bewust zijn. In regel 3 gaat de conducteur bijvoorbeeld praten op een moment dat de beurt van de passagier in regel 2 af had kunnen zijn: de vraag ‘iets anders?’ kan een complete beurt zijn. Om zo direct op de vraag te kunnen reageren, moet de conducteur al tijdens het woord ‘anders’ van de passagier hebben kunnen voorspellen welk woord dit ging worden en ook dat aan het einde van dit woord een moment zou komen waarop hij antwoord kon gaan geven; zo niet, dan zou hij hebben gemerkt dat de passagier ook nog het antwoord ‘nee’ ging toevoegen aan haar vraag en dat haar beurt pas daarna ten einde was. Als we op een gedetailleerde manier naar gesprekken kijken, dan zien we een coördinatie en een afstemming waaraan geen enkel computersysteem kan tippen.
De gesprekswetenschappers die dit boek hebben geschreven, zijn gefascineerd door de finesse en de geraffineerdheid van de regels van het gesprek. In de gesprekswetenschap leggen we de machinerie bloot die aan de gesprekken ten grondslag ligt en die we, meestal onbewust, gebruiken om gesprekken te voeren. We stellen de fundamentele vraag hoe dit ‘systeem’ werkt. We leggen gesprekken als het ware onder de microscoop. Vergelijk het met het menselijk lichaam dat is opgebouwd uit organen en die weer uit cellen: om te leven in je lichaam hoef je niet te weten hoe geraffineerd het in elkaar zit maar medici en biologen willen dat wel. Ook kunnen we allemaal een gesprek voeren, maar gespreksonderzoekers leggen gesprekken onder de microscoop en willen weten hoe het systeem werkt. Of vergelijk het met de grammatica van de taal die je spreekt. Die leren kinderen te beheersen zonder dat ze zich bewust zijn van grammaticale regels. Ditzelfde geldt voor onze dagelijkse gesprekken. We zijn ons er op school wel bewust van geworden dat we grammaticale regels volgen, maar we hebben nooit les gehad over de regels van gesprekken. Dit boek is voor diegenen die wel eens meer willen weten over de organisatie van onze gesprekken.
Dit boek gaat over de regels, systeempjes, handelingen waarmee ook de conducteur en de passagier hierboven te maken hadden en waarmee ze hun uitingen coördineerden, zoals:
- Welke middelen kan de conducteur gebruiken om een vraag te stellen? Bepaalde woorden zoals ‘wie’, ‘wat’ of ‘waar’? Regels van woordvolgorde: ‘Heb je’ in plaats van ‘je hebt’? Intonatie?
- Hoe weet de passagier dat zij de ‘je’ is die in de vraag in regel 1 wordt bedoeld? Een gebaar? Welk gebaar? Een blikrichting?
- Hoe weet de passagier wanneer de vraag van de conducteur compleet is en zij een antwoord kan geven? Na het woord ‘heb’? Na ‘heb je’? Na ‘heb je ook’? Of pas na het woord ‘anders’? Het lijkt erop dat de passagier daarvoor een grammaticale analyse moet maken van wat de conducteur zegt
Wij zijn gesprekswetenschappers uit de traditie van de conversatieanalyse die werkzaam zijn aan bijna alle Nederlandse universiteiten, in het bijzonder de Letteren-opleidingen Communicatie- en Informatiewetenschappen en Nederlandse Taal en Cultuur. Deze wetenschappers maken deel uit van een wereldwijd steeds groter wordende gemeenschap die onderzoek doet naar vragen zoals de drie hierboven, maar die ook samenwerkt met mensen in beroepen waarin het voeren van gesprekken een cruciaal onderdeel is, zoals het onderwijs (bijvoorbeeld klasseninteractie), de gezondheidszorg (bijvoorbeeld arts-patiëntgesprekken) en de rechterlijke macht (bijvoorbeeld politieverhoren). Ieder van de auteurs van dit boek doet onderzoek naar gesproken communicatie, vaak in een specifieke setting maar ook in het alledaagse leven. De meesten van ons geven college of trainingen en we ondervinden daarbij allemaal telkens weer hoe weinig er eigenlijk bij het grote publiek bekend is over sociale interactie. Mensen hebben zoveel intuïties over gesprekken dat ze dénken er alles van te weten. Het probleem is dat veel van die intuïtie gebaseerd is op interpretaties van andermans gedrag, zoals ‘ze twijfelt’, ‘ze heeft eigenlijk geen zin in je feestje’ en ‘ze zegt dat ze het begrijpt maar ik geloof er niks van’. Met deze interpretatiemachine kom je heel ver als deelnemer aan een gesprek, maar ze verhult de manieren waarop we tot die interpretaties komen en de manieren waarop we onszelf voor anderen interpreteerbaar en begrijpelijk maken. Hoe fascinerend gesprekken zijn, willen we graag laten zien in dit boek.
In de verschillende hoofdstukken bespreken we inzichten die de afgelopen decennia verkregen zijn door onderzoek, hier inzichtelijk gemaakt voor de alledaagse spreker. Dit type onderzoek is oorspronkelijk in de jaren zestig ontwikkeld door sociologen die voor het eerst audio-opnamen van gesprekken als uitgangspunt van onderzoek namen. Deze onderzoekers constateerden dat een geslaagd gesprek allerlei manieren moet bevatten waarop we elkaar duidelijk maken – laten zien en horen – hoe we willen worden begrepen en hoe we de ander hebben begrepen. Die observeerbare middelen werden het object van onderzoek.
Hiermee samenhangend is een manier ontwikkeld om gesprekken uit te schrijven die recht doet aan allerlei aspecten van praten die typisch zijn voor spreektaal, zoals intonatie, maar ook stiltes, lachen, aarzelingen en door elkaar heen praten. Dergelijke ‘transcripties’ zorgen ervoor dat je een gesprek stil kunt zetten en in alle rust kunt bestuderen hoe en waar verschillende gesprekshandelingen worden gedaan. Zonder het maken van transcripten zou het gespreksonderzoek waarop dit boek is gebaseerd niet hebben kunnen plaatsvinden. In het transcript hierboven betekent bijvoorbeeld een vraagteken dat er een stijgende intonatie wordt gebruikt en een punt een dalende intonatie, terwijl de vierkante haakjes aangeven waar de gespreksdeelnemers tegelijk praten. In de volgende hoofdstukken zullen op basis van zulke transcripten de verschillende thema’s worden geïllustreerd. Deze voorbeelden zullen niet alleen allerlei inzichten geven in de werking van alledaagse interactie, maar ook hoe ons type onderzoek bijdraagt aan het beantwoorden van meer toegepaste vragen naar de manier waarop gespreksregels worden gebruikt in professionele gesprek-ken en hoe we adviezen kunnen geven die die gesprekken kunnen verbeteren. We leggen gesprekken niet alleen onder de microscoop, maar bespreken ook hoe wat we daar zien kan leiden tot de verbetering van een bepaald (type) gesprek, zoals medici of biologen werken aan een behandeling of medicatie.
Dit is een voorpublicatie van het boek Hoe werkt dagelijkse communicatie? Gesprekken onder de microscoop, geschreven door Wyke Stommel, Tom Koole en anderen, dat vandaag verschijnt. Sterck & De Vreese, 2023. Bestelinformatie bij de uitgever
Laat een reactie achter