Vlot naar de boekwinkel, want twee van mijn favoriete Nederlandstalige schrijvers kwamen afgelopen week met nieuw werk: Stefan Hertmans en Peter Verhelst.
Twee kloeke banden in een stijlvolle cassette bevatten de essays die Stefan Hertmans schreef tussen 1982 en 2022. Moest ik deze verzamelaar eigenlijk wel aanschaffen? Ik heb immers de afzonderlijke bundels, voorzien van potloodstrepen voor onderwijsdoeleinden en eigen gebruik. Maar juist dan is deze tweedekker onmisbaar! Het gaat namelijk om een geheel nieuwe compositie, waarin eerder gebundelde teksten en in kranten en tijdschriften verschenen stukken tot een nieuw chronologisch en thematisch verband zijn geschikt. Het geheel van vijftien Romeins genummerde afdelingen is samengesteld door Johan Reyniers.
Telkens weer raakt mij het ‘kwetsbaar activisme’ van deze beschouwingen, die altijd diepgaand en nooit zwaarwichtig zijn. Tijdens het schrijven van mijn bijdrage aan het Handboek Stefan Hertmans (2021), over zijn dichtbundel De val van vrije dagen (2010), raakte ik geïntrigeerd door zijn essays over muziek. Nu pas lees ik Hertmans’ essay over de onvoltooide Tiende Symfonie van Gustav Mahler, in 2011 afgedrukt in een feestuitgave van het Koninklijk Concertgebouworkest. Deze beschouwing over Mahlers late stijl overtreft wat mij betreft het tot dan toe beste wat er in het Nederlands over Mahler was geschreven (de essays van S. Vestdijk).
Hertmans over Mahler:
– alles toont aan dat hier een man spreekt die niet voorbereid was te sterven, die nog steeds een explosie van mogelijkheden voor zich zag en, zoals men ooit over Bartók heeft geopperd ‘met zijn koffers vol vertrekken moest’. Mahlers Tiende laat, zoals Claudio Abbado heeft opgemerkt, hier en daar harmonieën horen die doen vermoeden dat hij op zijn eentje naar de atonale muziek zou zijn geëvolueerd, en dat niet zoals Schönberg, vanuit een theoretische overtuiging, maar vanuit een existentiële druk, een innerlijke spanning, een vitale noodzaak, iets wat in zijn lot en in de logica van zijn altijd extreme muziek lag.
Het is deze Mahler die wordt betreurd in het zesde en laatste gedicht van de kleine reeks ‘Het ijspaleis’ uit ‘De val van vrije dagen’:
Nu valt het ijspaleis uiteen;
de vriend die pas gestorven was
krijgt deze brief lamento, koel
en eenzaam, negen tijden,
negen levens, Gustav, waar zijn
de heldere demonen heen?
Dit gedicht werd niet opgenomen in de door Peter Verhelst samengestelde keuze uit de gedichten van Hertmans, ‘Wij waar geen eind aan komt’ (2021), vermoedelijk om het niet (zoals ik nu doe) uit zijn oorspronkelijke verband los te rukken.
De titel van die mooie bloemlezing alleen al is te lezen als een blijk van vriendschap, wat evenzeer geldt door het nawoord dat Stefan Hertmans op zijn beurt schreef bij de bloemlezing ‘Koor’, een keuze uit de poëzie van Verhelst uit 2017. Herrmans wijst in dat nawoord op het orfische karakter van Verhelsts gedichten: “Ze bezingen onophoudelijk de eindigheid, meer bepaald het doodsbesef in de liefde.”
Het brengt mij bij mijn liefste gedicht (dat mij telkens weer ontroert, zeker toen een van de eerstejaars studenten het uitkoos om voor te dragen): ‘Voor het vergeten’, dat sinds 2014 in varianten doorheen het oeuvre van Verhelst beweegt.
Het is altijd spannend of een nieuwe bundel van de dichter die jouw liefste gedicht schreef het haalt bij dat liefste gedicht. Zabriskie (2023), de nieuwste bundel van Verhelst, doet dat. De titel verwijst onder andere naar een uitkijkpost in Death Valley, een van de heetste plekken op aarde en in dat opzicht een voorteken van wat ons te wachten staat. Want het is goed mis met de wereld en de mensen. Breekbaar en broos zijn de hoop en het verlangen om “voorbij het vergeten” te geraken, om een toekomst mogelijk te maken, een zwaaiende vrouw terug te zien, eenheid of harmonie te herstellen. Er is schoonheid, al houdt zij zich schuil: in het licht, in een boom, in een lichaam.
Het licht is er nog, alsook de schaduw – de rokende stam –
maar niet langer de cipres die de schaduw afwierp
waarin wij, wij nog, toen nog.
Met de jaren kregen de gedichten van Verhelst een steeds vastere vorm. De regelmatige strofische vorm en regellengte, de terugkerende zinsconstructies (niet de gebiedende maar de daarmee verwante verlangende wijs – een betere aanduiding heb ik niet – lijkt mij een stijlkenmerk van Verhelst: “Droom de droom tot leven”), het coherente beeldrijm (hier: de sneeuwluipaard als leidmotief) – zij vormen de figuren in een tapijt waarop een ronduit verontrustende afbeelding zichtbaar wordt.
Hertmans & Verhelst, twee schrijvers met een volstrekt authentiek temperament; de een georiënteerd naar de muziek, de ander naar het beeld – maar uiteindelijk gaat het beiden om de overloopgebieden tussen genres en om de diversiteit van uitdrukkingsmogelijkheden. Beider werk is intens betrokken bij deze tijd, zonder met pasklare oplossingen te komen.
Uit Zabriskie:
Het beloofde
Kent iemand de naam van het land
van het ochtendlicht. Van de nevel.
Lap gras, uit de grond gerukt, als een gevlekte pels
over het skelet van een eik gegooid
zodat die poten krijgt, flanken, staart, een kopdie zich telkens opnieuw naar ons toe draait.
Het land dat ons beloofd werd
uit de tijd dat landen nog beloofd werden.
Nu de late uren doorbrengen met Mahlers Tiende Symfonie (Wiener Philharmoniker, Claudio Abbado) en hopen te kunnen hopen.
Laat een reactie achter