Helge Bonset schrijft iedere maand over Nederlandse boeken die je zou moeten (her)lezen
De agent stond tenger aan de kant van het water. Het was ver na middernacht. De buurt was een dodenstad. Maar er bewoog zich iets vreemds. Een reuzige vogel van rouw was neergestreken aan de overkant en kraste klaaglijk. (…..) Het was een grote donkere manmens aan de overzij. Kra, kra, kraste zijn stem over het water. Hij waggelde heen en weer, en zwaaide zijn onbeholpen armen. Een dronkaard, die alles kwijt was, stuur, richting, spraak, herinnering, misschien ook zijn geld.
Zoals een film begint, zo trekt Bordewijk je zijn verhaal in. Het perspectief ligt bij de agent; je staat naast hem. Net als hij vraag je je af: wie is die ‘grote donkere manmens’, en waarom krast hij? De agent weet het wel: een dronkaard. Dat maakt het voor hem ook makkelijker: hij is bang voor de buurt, en ‘een dronkaard had altijd een beschermgeest.’ Hij vervolgt zijn ronde, luistert alleen nog even of hij geen ‘plomp’ in het water hoort.
Jij betwijfelt of het echt om een gewone dronkaard gaat, want staan gewone dronkaards te krassen? Die vraag wordt snel beantwoord, want in de volgende scène (na een witregel) verschuift het perspectief en lees je: “Dal was nu van middelbare leeftijd, iets ouder eigenlijk al ”. Het verhaal gaat dus niet over zo maar een dronkaard, maar over Dal.
Wat is het verhaal? Jan Carolus Dal, filoloog, heeft al een paar jaar in de lente last van slapeloosheid, volgens hem door zijn middelbare leeftijd. Vroeger loste hij zijn probleem op met een reisje naar Parijs, en ook nu besluit hij om daarnaartoe te gaan. Maar onderweg naar het station verliest hij zijn geheugen en zijn spraak. Na een lange dwaaltocht door de nachtelijke stad belandt hij in de ongure wijk Huissens, omringd door de gracht Eiland. Hij wordt in een huis naar binnen getrokken door een van de heersers van de wijk. Deze La berooft hem van zijn geld en kleren en stelt hem de volgende dag aan de buurt voor als zijn Ome Koos die uit Indië is teruggekeerd. Dal zelf heeft geen idee meer wie en waar hij is.
Bij La wonen zijn vader, kostganger en bedelaar Horison Verdaan, en het doofstomme jongetje Herbert over wie La zich heeft ontfermd. Dal slaapt in hetzelfde bed als Verdaan.
Als Dal enkele dagen in de wijk woont, breekt er een grote brand uit. Bij het blussen daarvan valt Herbertje in de gracht en verdrinkt onopgemerkt. La organiseert een grootse begrafenis voor het kind: een optocht door de stad waaraan de hele buurt deelneemt. Voor veel bewoners van Huissens is dit de eerste keer dat ze buiten hun wijk komen en de stad zien.
Een paar dagen later krijgt Dal opeens hevige hoofdpijn. Hij loopt de straat uit, die eindigt bij een spoordijk waar net de trein naar Parijs voorbijkomt. Zijn geheugen keert daardoor terug en hij verlaat Huissens. Weer thuis schrijft hij zijn avontuur toe aan ‘de gevaarlijke leeftijd van de man, het climacterium’. Later gaat hij nog eens terug naar Huissens, dat hem, zoals elke vreemdeling, dan ontvangt met een regen van stenen.
J. C. Bloem vond het verhaal ‘geniaal’: ‘Als Bordewijk nooit iets anders dan dit had geschreven, zou hij zijn plaats als een onzer eerste prozaïsten volkomen hebben verdiend. Het is uniek in onze hedendaagsche letteren, niemand doet het hem na.’
Maar wat is er dan zo geniaal, zo uniek? Niet in de eerste plaats de gebeurtenissen zelf, hoewel die natuurlijk verre van alledaags zijn. Zelfs niet de uitgekiende opbouw in scènes. Het zijn Bordewijks beschrijvingen. Hij is de meester van een speciaal soort magisch realisme: van het volk, van de armoede, van de lelijkheid. Uit de jaren dertig van de vorige eeuw, bijna honderd jaar geleden.
De wijk Huissens heeft ” de naarste ouderdom, de ouderdom van wat nooit jong is geweest, een ziek armoekind, dat er uitziet als een afgeleefde.”
Op het grachtje Eiland ligt” een stempellokaal, bewaakt in de stempeluren door twee agenten tersluiks geladen met scherp. Op betaaldagen ging de kassier tussen hen in van en naar de stad. Niemand begeerde arbeiders uit deze buurt, het steuntrekken stond er gelijk met het trekken van lijfrente.”
Ook is er “een kleine muskusfabriek, de enige nijverheid. De geur was verpestend zoet, de wind woei meest van de stad af. Bij oostenwind was er het werken verboden. De acht mannen van de fabriek kwamen nooit uit de buurt. Het waren uitgedoofde, levenloze mannen, kleine mecanieken, leemgeel bepoederd op huid en kleren. De stad duldde hen niet om hun eeuwige verpestende geur. Huissens dat rook hen niet meer.”
Volkomen surrealistisch is de beschrijving van het plein: “Het plein was hoogst merkwaardig gekuild, een bodem van versteende golven zonder lijn. In één hoek gingen de golven zeer hoog, een volwassene verdween tot zijn heupen in de dalen, kleine kinderen verdwenen gans en klauterden langs de ruggen weer tevoorschijn.”
La en zijn medebewoners worden al even beeldend getypeerd:
La had zijn mouwen opgestroopt. Zijn armen waren vol blauwe figuren getatoueerd. Ze hadden niet de taankleur van zeemansarmen. Ze waren wit onder het blauw, dik, slap, armen die niet de zon zagen, die niet werkten. La’s bleke tors zat vol blauwe beelden. Hij had niet alleen een aard van roven en geweldplegen, hij had ook de behaagzucht van de misdadiger die van zijn lichaam een wandelend prentenkabinet maakt.
“De vader van La stond op de planken. Terwijl hij zich bewoog schoten de beenderen van zijn knieën en voeten van lieverlee knappend in hun kommen. De vader was kleiner dan de zoon. Hij was onderworpen aan de zoon. Grote kringen van afschuwelijk violet lagen om zijn ogen. De zoon had hem zo vaak op zijn gezicht gebeukt dat het bloed niet meer wegtrok.”
Het wezen Horison Verdaan naast Dal dronk zittend, langzaam, veel blazend over de kom. Het had de lach van een idioot, maar kleine pientere ogen. Het was op zijn manier proper, want het ging het dek weer recht leggen. Daarbij arbeidde het vlijtig over het bed, het sleepte aldoor een geweldige zak mee tegen zijn buik. Het leek een zak kolen of een zak aardappelen.
(Verdaan lijdt aan “een monstrueuze scrotale hypertrofie”, zo blijkt verderop.)
Hij (La) had het kind (Herbertje) eens aangenomen van een vrouw, die het kwijt wou, zo maar. Het kind was doofstom, het was heel stil, en het had zelfs haast geen stem. Maar de oogjes waren aardig en niet al te vuil.
Hoogtepunt is de beschrijving van het blussen van de brand in Huissens door de drijvende spuit Jason, en van de tragische dood van Herbertje:
Het volk zag de geweldige actie van het waterkanon. Nu dansten er velen. De kinderen blèrden speelliedjes. Een tweetandig oud wijf gapend op een stoep sloeg boven de hoofden het rhythme van de brand met een kruk.
Dreunend lag de Jason in de vaart. De poel minderde zienderogen. Het kanon schoot de vesting van de brand in elkaar. De buurt was gered.
De olie was niet veel geweest, en meest opgeteerd. Ze werd nageblust met zand van de Jason. Kwiek spelebrandje had uit. De wallen kermisten nog wat na.
Het bootvolk zag iets drijven in de gracht. Met een haak werd het gevist. Men bracht bij La verdronken klein Herbertje thuis. In het gedrang was hij van de kant geduwd. Niemand had hem opgemerkt.
Door het kanon en het grommen had niemand de val gehoord.
-Verdomd, zei La.
Het kind, doofstom, haast stemloos, was met zwakke geluidjes ondergegaan, en zwijgend weer komen drijven in het kolken van de bootschroef.
– Verdomd, zei La alleen.
Ik zou wel alles willen citeren. Het is zulk uniek proza: die grillige zinswendingen, die vreemde nieuwvormingen, dat samengaan van soberheid en dramatiek. Bloem had gelijk, niemand doet het hem na.
Je kent (hopelijk) Blokken, Knorrende Beesten, Bint, Karakter: de boeken waarmee Bordewijk naam heeft gemaakt. Maar laat het daar niet bij. Koop De Wingerdrank (29 exemplaren op boekwinkeltjes.nl) en lees Huissens, en andere fascinerende verhalen als IJzeren agaven, Keizerrijk, of Snikhete nacht.
Margot de Wit zegt
Dank Helge voor deze mooie recensie. Ik heb het boek meteen besteld.
Bloesemtak is ook een fantastisch boek en zeer de moeite waard om te bespreken en natuurlijk om te lezen.
Bordewijk verdient het om in de schijnwerpers te staan: een groot veelzijdig schrijver met psychologische diepgang die je niet loslaat.
Gerard Scharn zegt
Veel van Bordewijk gelezen en altijd werd ik meegezogen in zijn beschrijvingen van ruimten binnen ruimten die ik tevergeefs trachtte te visualiseren.
Michiel van Hunenstijn zegt
En op op Boekwinkeltjes in het aantal exemplaren van ‘Wingerdrank’ weer met één gedaald: want dat boek ligt nu voor me. En dat komt door de prikkelende recensie, en de citaten. Wat een rare wereld is dat die daar geschetst wordt, wat een naargeestigheid, wat een drama en wat een droefenis ook.