40 jaar tandeloos (54)
Het woord staat er zomaar, achteloos, als we al ver over de helft in Kwaadschiks van A.F.Th. van der Heijden zijn. De advocaat Ernst Quispel wordt onder schot gehouden door zijn stomdronken cliënt Nico Dorlas. Om de man gunstig te stemmen roept Ernst eerst zijn dochter Cynthia aan, die ooit op Dorlas’ pleegkind heeft gepast. En dan:
Ik ben ook nog de peetvader van haar halfbroer.
De peetvader! Er wordt meteen overheen gepraat, dat peetouderschap komt nergens meer aan de orde, het wóórd peetvader‘ komt in de hele cyclus geen enkele keer meer voor, maar het impliceert van alles: ofwel Albert of Zwanet is katholiek genoeg geweest om hun zoon te hebben laten dopen. Quispel was katholiek genoeg om als peter te kunnen fungeren.
Het is natuurlijk mogelijk dat Ernst Quispel het peetvaderschap bedenkt, om de halfbroer (Thjum Egberts) van zijn dochter nog iets dichterbij te brengen, en zo Dorlas’ van wodka koude hart nog iets meer te laten smelten. Het is mogelijk, maar ook een slechte strategie, want Dorlas is rabiaat antikatholiek, al is het maar omdat de door hem gehate stiefmoeder zijn vader heeft gedwongen zich te bekeren, en Quispel kent hem goed genoeg om het te weten. Het is dus veel waarschijnlijker dat het waar is.
Ook de verteller van Kwaadschiks verwijst op een cynische manier naar katholieke rituelen – al is de stem van die verteller meestal moeilijk te scheiden van die van Dorlas. Als een Duitse drugstoerist zich in Amsterdam laat neerschieten hangt er volgens de verteller een traumahelikopter boven om te ‘bidden voor zijn zielenheil’. En op zeker moment wordt Dorlas’ gang vergeleken met een kruisweg.
Toch kun je Dorlas zien als een moderne Dostojevskiaanse held – iemand wiens nihilisme aantrekt, maar ook afschrikt. Zijn hemel is de eeuwigdurende twee minuten stilte – eindelijk verlost van alle lawaai, vooral uit zijn eigen keel. De stem die ertegenover staat is die van Staf – een café-houder met grote empathie voor zijn klanten, met een oprechte liefde voor zijn vriendin, en een grote kennis en belezenheid. Het is dat A.F.Th. van der Heijden en diens werk niet lijken te bestaan in de wereld van De tandeloze tijd – anders zou je kunnen denken dat Staf in de volgende passage het idee van ‘leven in de breedte’ een nieuwe definitie geeft en dus heimelijk citeert uit eerdere delen van de cyclus:
Zal ik jou eens wat vertellen, Nicomans… iets wat tot mijn diepste overtuigingen behoort? De eeuwigheid, die bevindt zich in onze wereld. In het hier en nu. Ik kan geen noot lezen, maar ik geloof een componist als hij beweert dat met al die hele, halve, vierde en achtste noten… en weet ik veel wat er nog aan kwinten en triolen bij komt kijken… dat met die hele notensoep een oneindig aantal melodieën te componeren is… en dat door miljoenen van die lui door de duizenden jaren heen. Zo zie ik de wereld, Nico. Alles wat er… van hier tot Tokio en van Tokio tot Troje… op een bepaald moment in de geschiedenis aan de hand is… de optelsom van alle gebeurtenissen rond alle aardbewoners in die ene seconde… alle mogelijke dwarsverbindingen tussen mensen en dingen… dat, Nico, is de oneindigheid. (…)
En dan hebben we het alleen nog maar over dat ene ogenblik,’ ging Staf verder. ‘Als je de voorgeschiedenis van al die akkefietjes en kleine voorvallen erbij betrekt… zelfs het onbenulligste verleden van alles en iedereen… dan besef je pas echt wat eeuwigheid is. Geen hiernamaals, nee, een hier-en-nu-maals.
Iets later wijst de caféhouder ook nog op de saaie onveranderlijkheid van het christelijke hiernamaals en zegt:
God is hier bij ons, waar Hij nog wat te doen heeft… Hij bezielt alles wat er aan de hand is. Nou jij weer.
Het is misschien wel de allerhelderste beschrijving van het levensgevoel dat De tandeloze tijd uitdrukt. Het is zinloos om de oneindigheid in het transcedente te zoeken, want het is al ruim voorhanden in de ruime, ruime overvloed van de wereld om ons heen.
Het is in wezen een diep religieus besef, dat Van der Heijden hier uitdrukt. Dat gebeurt weliswaar via het personage Staf, maar het ligt dicht genoeg bij dat van de schrijver (in de wereld van Staf is de schrijver A.F.Th. van der Heijden natuurlijk de God die alles bezielt): op zoek naar de overweldigende, oneindige en onontkoombare betekenis, maar dan zonder een stap te hoeven zetten die wegvoert van het verwarrende, voortdurend veranderende dat ons leven kenmerkt.
Het is trouwens óók een gevoel dat dicht bij de joodse mystiek ligt, bij de kabbalah, die ook God zoekt in het eindeloos combineren van, niet zozeer muzieknoten, als wel van letters. En die aanneemt dat in die letters alles al is uitgedrukt.
Marc Vermeulen zegt
Graag meer variatie. A.F.Th. verveelt.
Marc van Oostendorp zegt
Maak je borst maar nat!