40 jaar tandeloos (62)
Hoe geef je de gedachten van een personage weer? Dat kan in de vorm van directe rede: je schrijft een zin op, en zegt dat de persoon waarover je schrijft dat dacht. Hier is een voorbeeld uit Advocaat van de hanen.
Terwijl hij daar op de stoep stond te huilen, half blind van pijn en zwelling en tranen, stond opeens de kruideniersvrouw voor hem met een groot kaasmes, dat ze plat tegen zijn voorhoofd legde. De pijn werd heviger. Hij [de kleine Ernst Quispel] dacht: ze gaat erin snijden.
Als het over spreken gaat, suggereert de directe rede altijd letterlijkheid. Nu is het niet helemaal duidelijk of mensen wel echt in volzinnen denken, maar die suggestie gaat hier wel vanuit: Ernst Quispel dacht de woorden ‘ze gaat erin snijden’. Dat verklaart ook de tegenwoordige tijd temidden van een zee van verleden tijden.
In dezelfde roman vinden we ook volop denk-equivalenten van de indirecte rede, waarin we alleen maar afleiden dat we hier met de gedachten van de hoofdpersoon te maken hebben. Het volgende illustreert dat:
Drinken, dacht hij, kon voor hem nooit meer zijn dan een de euforie begeleidend ritueel, en een alibi om in drukbevolkte ruimten te verkeren, niet een begeerlijk middel om zijn bloed te verhitten. De drank was niet de verwekker van zijn euforie, maar door zijn uitwerking hooguit een polijstmiddel voor die euforie. Anders gezegd, de alcohol haalde het mooiste uit die weken van uitzinnigheid.
In de eerste zin staat nog ‘dacht hij’, maar het vervolg van de zin is in de verleden tijd en bovendien wordt naar het onderwerp verwezen met hem in plaats van met een eerste persoon. Dat maakt die zin net iets anders dan:
Drinken, dacht hij, kan voor mij nooit meer zijn dan een de euforie begeleidend ritueel (…)
Bij de oorspronkelijke zin is duidelijker dat de verteller zich met de vorm heeft bemoeid. Quispel heeft dat niet per se letterlijk zo bedacht, van dat ritueel, maar hij had een gedachte die er ongeveer op neerkwam. In de volgende zin (‘De drank was niet de verwekker’) is dat ook het geval. Het is weliswaar een nieuwe zin, maar je kunt het toch niet anders interpreteren dan als ook een onderdeel van dezelfde gedachtestroom. Het is niet per se de verteller die vindt dat de drank niet de verwekker was van Ernsts euforie, maar Ernst.
Realistisch
Intrigerend is ook de afsluitende zin van de aangehaalde passage, die begint met ‘Anders gezegd’. Hier is onduidelijk wie hier bezig is. Het lijkt mij een beetje gek om te denken ‘anders gezegd’ – al is het bij een verbaal ingestelde persoon als Ernst Quispel ook niet helemaal uitgesloten – altijd bezig om in zijn hoofd, en voor zichzelf de juiste formulering te vinden. Toch lijkt me logischer om te denken dat hier de verteller de kans grijpt om Ernsts gedachten op nog een andere manier in woorden te vangen.
De techniek wordt nog verder verfijnd in Stemvorken. Hierin kijkt Zwanet Vrauwdeunt in 2019 terug op gebeurtenissen in 1997. Er is dus een Zwanet in het nu die vertelt over een Zwanet in het verleden. Er zijn over deze twee roman twee kampjes: de ene leest het boek als een poging een reëel verslag uit te brengen van een damesliefde, en de ander als een boek dat geen realistische ambities heeft. Alleen al uit een vergelijking van de recensies uit de twee kampen kun je opmaken dat de eerste vorm van lezen veel minder leesplezier geeft dan de tweede.
Het grote gemak waarmee Zwanet in 2019 zich nog tot in klein detail allerlei gebeurtenissen weet te herinneren uit 1997, inclusief wat ze op welk moment woordelijk dacht, geeft volgens mij al een indicatie dat het verslag nauwelijks realistisch kan zijn. Al is de gebeurtenis voor haar wel levensbepalend – en kunnen mensen zich van zulke gebeurtenissen vaak meer herinneren.
Vroegere zelf
Hoe dan ook geeft deze ingewikkelde vertelsituatie ook aanleiding tot een intrigerende vorm van indirecte rede over gedachten, bijvoorbeeld in de volgende passage:
Ik had geen zin om naar boven te bellen om Albert te vragen of Hans Krop straks ook van de partij zou zijn. Er stonden vier tuinstoelen rond de tafel op de veranda, en er hoefde niet gedineerd te worden, alleen gedronken, met wat klein eetbaars erbij, dus… laat maar komen die mevrouw Suwijn, met of zonder echtgenoot. Ik lustte haar rauw.
Mijn aandacht werd in eerste instantie getrokken door het zinnetje ‘laat maar komen die mevrouw Suwijn. Niet alleen denkt Zwanet uit 2019 natuurlijk niet dat mevrouw Suwijn nu moet komen, maar haar verhouding is sinds de beschreven gebeurtenissen dusdanig veranderd (ze heeft een gepassioneerde relatie met haar gehad) dat het ondenkbaar is dat ze nu nog in termen van ‘die mevrouw Suwijn’ zou denken. De beschreven Zwanet uit 1997 had Suwijn daarentegen nog nooit gezien en was bij voorbaat afgunstig op haar – dus die termen passen wel in haar hoofd. In die zin is in ieder geval dat zinnetje gesteld in een soort indirecte rede.
Maar dat doet de vraag rijzen hoe het zit met de zinnen erom heen, zoals de eerste ‘Ik had geen zin om naar boven te bellen’. Het gaat hier natuurlijk om een herinnering van Zwanet uit 2019 naar waar ze wel of niet zin in had in 1997. Maar is zo’n herinnering aan eigen gedachten niet eigenlijk ook altijd een vorm van indirecte rede? Geef je daarmee niet, als verteller een en ander kleurend, zogenaamd objectief de gedachten van je ik uit een ander tijdperk weer? Zit er (‘anders gezegd’) niet net zoveel afstand tussen je eigen gedachten uit een ver verleden en die van een ander?
Stemvorken kun je lezen als een roman die gaat over de onkenbaarheid van de ander, maar stilistische technieken zoals deze laten zien dat mensen eigenlijk ook onkenbaar zijn voor hun eigen vroegere zelf.
Laat een reactie achter