Iedereen die het lezen ziet als een clubactiviteit – de liefde voor de letteren is iets wat je deelt met anderen, je fascinatie voor schrijvers, voor perioden, voor boeken gedijt bij contact – moet natuurlijk een abonnement nemen op De Parelduiker: het clubblad voor iedereen met een voorliefde voor boeken die verder strekt dan de top-60 van de CPNB.
Deze keer komt het blad met een speciaal nummer Italiana, over het land dat Nederlandse schrijvers meer fascineert dan welk land ook, afgezien (in de huidige tijd) van Amerika en (in het verleden) van Frankrijk.
Het is een heerlijk nummer, om te beginnen al vanwege de toon, de vanzelfsprekendheid waarmee de auteurs er volkomen terecht vanuit gaan dat de lezer natuurlijk geïnteresseerd is in Giorgio Faggin (1939), die tal van Nederlandse dichters in het Italiaans en in de Italiaanse regionale taal Friulisch vertaalde, of in de met het fascisme flirtende schrijvers Curzio Malaparte (1898-1957) of Giacomo Antonini (1901-1983). Het zijn voor de liefhebber dan ook stuk voor stuk interessante artikelen. En als toetje is dan onder andere een nog een groot artikel over de volkomen vergeten (Nederlandse) bestsellerauteur Eugène van Herpen, pseudoniem van de al even vergeten uitgever Maurits Jacob Vles (1906-1970).
Zolang de Parelduiker bestaat, zal geen enkel detail in het leven van geen enkele schrijver ooit vergeten worden.
Het meest heb ik nagedacht over het artikel over de vertaler Faggin. De schrijver van het artikel, Jan Louter, vertelt dat Faggin op het matje geroepen werd bij Leonard Nolens. De proefvertalingen die Faggin had gemaakt van Nolens werk, bevielen de Antwerpse dichter niet. “Signor Faggin,” schreef Nolens, “La aspetto ad Anversa, così potremo lavorare insieme” (Ik verwacht u in Antwerpen zodat we samen kunnen werken.) Want dat is de toon waarvan Nolens kennelijk vindt dat hij die mag aanslaan.
Louter geeft ook een voorbeeld van een gedicht waarvan Nolens de vertaling niet beviel. Hieronder staat eerst het origineel:
Antwerpen 4
Ik wil je laten zien wat je bent. Ik wil nu met je praten
Zoals vrienden ’s zomers ’s avonds laat aan tafel gaan.
Antwerpen, augustus hebben ons in deze tuin versponnen.
In je ogen ligt eenvoudige muziek en kijkt naar mij.Vage plannen, onbestaande steden kloppen in je stem.
De ondergaande zon schenkt glazen vol met uren
Die ons drinken, onze woorden worden donker als de rozenDe kamerwanden zijn beschilderd met een schaduwspel
Van ronde rituelen.
Onze slaap is diep en van betekenis.
Dit is de vertaling die Faggin oorspronkelijk maakte:
Anversa (iv)
Resta pure ciò che sei. Vorrei discorrere con te
come fossimo amici che nelle sere d’estate vanno a cenare tardi.
Anversa e agosto tramano la nostra vita in questo giardino.
C’è una semplice musica negli occhi tuoi che mi guardano.Progetti incerti, città inesistenti pulsano nella tua voce
Il sole occiduo colma i nostri nappi di ore
che ci consumano, le nostre parole sono fosche rose.Le pareti della stanza le dipinge un crepuscolo
di onesti rituali. Profondo è il sonno e ricco di valore.
Kennelijk vond Nolens dat allemaal te poëtisch. ‘Il sole occiduo’ deed te veel aan Dante denken en te weinig aan ‘de ondergaande zon’. Dat moest dus ‘ik sole al tramonto’ worden.
Waar bemoeide die Nolens zich mee? Het is duidelijk dat hij goed Italiaans spreekt, hij heeft zelf een opleiding tot tolk-vertaler gedaan in Antwerpen (een feit dat Louter eigenaardig genoeg niet noemt, al vermeldt hij wel dat Nolens Italiaans spreekt). Het is ook duidelijk dat er onnauwkeurigheden in de vertaling zitten: de derde regel wordt vertaald alsof de ogen kijken, maar het is in het Nederlands de muziek die kijkt (aan de andere kant zit die muziek dan weer wel in de ogen).
Maar het is volgens mij niet raar om te denken dat de beste vertaling een vertaling is die op de lezer in de nieuwe taal dezelfde indruk maakt als het origineel op een lezer in de oorspronkelijke taal. En het lijkt me een feit dat de Nederlandstalige lezer veel meer gewend is aan een parlando (haha) toon in de poëzie dan de Italiaanse. Het is ook niet zo dat Nolens die parlando-toon heeft uitgevonden, dat mensen bij parlando meteen en uitsluitend denken aan Nolens, zodat dit als zijn handelsmerk moet worden gezien dat ook in vertaling onmiddellijk in het oog springt.
Dus waarom klagen over die sole occiduo? Of over die nappi in plaats van bicchieri voor ‘glazen’? Ik spreek denk ik ook een aardig woordje Italiaans, maar ik kan daar met mijn pet niet bij. Dit is waar dichter en vertaler het uiteindelijk over eens werden. Alleen de vierde regel bleef hetzelfde:
Anversa (i v )
Voglio che resti ciò che sei. Ora voglio parlare con te
come amici che nelle sere d’estate vanno a cena tardi.
Anversa e agosto ci hanno irretiti in questo giardino.
Nei tuoi occhi c’è una musica semplice e mi guarda.Progetti incerti, città inesistenti pulsano nella tua voce.
Il sole al tramonto colma i nostri bicchieri di ore
che ci bevono, le nostre parole diventano fosche rose.Dipinge le pareti della stanza un gioco d’ombre
di schietti rituali. Profondo è il nostro sonno e di valore
De Italianen die ik spreek vinden bijvoorbeeld de eerste regel ‘Ora voglio parlare con te’ kinderachtiger dan ‘Vorrei discorrere con te’, minder dichterlijk. Het is natuurlijk mogelijk dat het Nolens’ plan is om de Italiaanse literaire smaak te beïnvloeden – laat hen nu ook maar eens de grens tussen proza en poëzie vervagen! Maar het gekke is dat zijn eigen taalgebruik natuurlijk ook dichterlijk is, met woorden als ‘versponnen’.
Tegen Louter zegt Faggin hierover: ‘Het antieke en zeer elegante dichterlijke Itali- aans gebruik ik vaak om meer schoonheid aan mijn vertalingen te geven.’ Dat lijkt me een verdedigbare houding, die te maken heeft met de reactie van mijn Italiaanse vrienden op de uiteindelijke vertaling. In het Nederlands slaat Nolens zonder dat dit veel betekent een bepaald register aan dat in het Italiaans alleen maar verbazing wekt (en dat waarschijnlijk 25 jaar geleden, toen de vertalingen verschenen, nog meer deden). Waarom niet vertrouwen op de smaak van een vertaler?
Tom Vanoverschelde zegt
“Het is ook niet zo dat Nolens die parlando-toon heeft uitgevonden, dat mensen bij parlando meteen en uitsluitend denken aan Nolens, zodat dit als zijn handelsmerk moet worden gezien dat ook in vertaling onmiddellijk in het oog springt.” Dat vind ik geen overtuigend argument. Als ik in een roman een Joyceaanse, interpunctieloze, Molly Bloom-achtige monoloog gebruik, moet ik dan accepteren dat mijn vertaler die in keurige zinnetjes mét interpunctie weergeeft, omdat ik die Joyceaanse monoloog tenslotte niet heb uitgevonden en het niet mijn handelsmerk is? Ik zeg niet dat die vertaling niet mag, maar dat het argument me niet overtuigt.