40 jaar tandeloos (65)
Spiegels spelen een belangrijke en bijzondere rol in Stemvorken, deel 8 van De tandeloze tijd. Mensen bekijken heel vaak zichzelf, maar ze bekijken daarnaast ook elkaar via de omweg van de spiegel.
Hans Krop, de rivaal van Albert Egberts, gaat af en toe naar een kapper aan de overkant van de straat om Albert te kunnen begluren (“Wie vanaf het trottoir deze zetel voor de met gloeilampen en lichtguirlandes omkranste spiegel zag staan, kon niet anders dan aan de pauwentroon van de voormalige sjah van Perzië denken.”) Alberts vrouw Zwanet gaat voor de spiegel staan om haar dochter naar haar te laten kijken:
Om mijn dochter een plezier te doen trad ik met de aangereikte jurk voor me op de passpiegel toe, die de hele binnenkant van de kastdeur besloeg. Cynthia liet behulpzaam de klokrok open waaieren. De haak van de kleerhanger vormde een vraagteken voor mijn hals.
Een van de vroegste momenten van intimiteit tussen Zwanet en haar latere geliefde Corinne ontstaat ook als ze samen voor de spiegel staan:
We werkten een hele poos zwijgend aan onze maskerade. Af en toe lachten we naar elkaar in de spiegel. Corinne stulpte haar lippen naar binnen en wreef zo de lipstick uit, waarbij ze me ondoorgrondelijk aankeek. Zonder haar blik los te laten deed ik vervolgens hetzelfde. Het leek op een cryptisch gesprek met strak naar binnen gekeerde monden, maar wat het precies betekende… ik hoefde het niet te weten.
En dan is er ook nog de ‘one way-spiegel’ waarin mensen naar een ander kijken. Het is de manier waarop onder andere Zwanet kijkt naar Pijkel, de vrouw die denkt dat ze een tijger is:
Maar terwijl mensen elkaar dus enerzijds bekijken via de spiegel, gebruiken ze anderzijds elkaar ook als spiegel. Zwanet beschrijft bijvoorbeeld hoe ze besefte dat ze verliefd was op een ander toen ze haar eigen man voor zich zag knielen: “Hij was de spiegel die ik nodig had om mijn eigen verliefdheid in te herkennen.”
Heel fraai uitgewerkt vind ik dat idee van de ander als spiegel in de volgende passage:
Het probleem was natuurlijk dat ieder mens over twee geheel verschillende spiegels beschikte: die waar hij elke dag voor stond om zich kritisch of zelfgenoegzaam te bekijken… en die andere, niet vervaardigd van spiegelend glas, maar van vlees en bloed, waar hij soms jaren niet in keek.
Een mens verandert niet zichtbaar van dag tot dag, dus hij of zij ziet geen verschil in uiterlijk tussen de ene spiegelgang en de volgende. Zijn of haar gezinsleden merken het vertraagde drama van de veroudering evenmin op in hun voortkruipende dagelijkse bestaan. Een jaap in de kin van een scheermes zal ze bij paps onmiddellijk opvallen, zo niet de verdieping van een kraaienpoot in aanbouw bij mams.
Vroeg of laat staat een mens oog in oog met die tweede spiegel: de ander. Laten we zeggen een vriend die hij jaren niet gezien heeft. Hij schrikt, want de kennis van vroeger is niet helemaal dezelfde persoon meer. Hij is tussen de laatste ontmoeting en deze in zichtbaar ouder geworden, en niet in zijn voordeel. Hij is dikker, oogt vermoeider, zijn doorlijnde gezicht is ongestut verzakt. Hier doet zich des mensen halsstarrige behoudzucht gelden.
Die spiegeling in het lichaam van de ander is voor Zwanet ook onderdeel van een erotisch spel:
‘Het heeft met mijn eeuwige geloer naar jou te maken,’ zei ik. ‘Jouw heerlijke vulva verandert onder mijn blikken voortdurend van vorm, en wordt vanzelf een spiegelbeeld van mijn smoel en mijn stemming… van mijn van hitsigheid zwellende geest. Ik tref tussen jouw dijen mijn eigen portret aan… levend als de pest in een golvend medaillon… godnogaantoe, als het nou nog niet duidelijk is.’
Nog een dimensie is de vraag of een relatie tussen vrouwen als Corinne en Zwanet, die zo op elkaar lijken – is dat geen narcisme? Hans Krop, de als zeer onsympathiek beschreven man van Corinne, meent van wel. Maar ook de dames zelf valt de vergelijking op:
Rinne was mijn spiegelbeeld, met voldoende verschil in de gelijkenis om mijn hoogstpersoonlijke ander te zijn. We gingen door met ons te vermenigvuldigen: bij elkaar gevoegd verdubbelden onze monden en tongen zich… armen en benen verviervoudigden zich in de verstrengeling. Het leek op willekeur, maar wij maakten er noodzaak van.
Dit gebruik van spiegels maakt Stemvorken ook onderdeel van Homo duplex dat immers (de titel zegt het al) ook gaat over het wens om zelf een ander te zijn.
Laat een reactie achter