1. Het brandgevaarlijke verhaal kent niet veel navolgers. De anonieme centsprent uit Het leven van den kleine deugeniet, gedateerd 1866-1897 is waarschijnlijk niet geënt op Hoffmann. Een van de twaalf taferelen toont Hendrik die onoplettend speelt met vuur in de kachel, met het onderschrift:
Brand, brand! ’k ben enkel vuer! o leer!
Blusch, blusch my slechts voor dezen keer!
Wat o leer is zou ik niet weten. Een imperatief tot zichzelf gericht? Kort voor een trapleer? Een eufemisme dan wel zetfeil voor het opperwezen? In het Frans staat er iets zomogelijk onbegrijpelijkers, en ik typ getrouw over:
Je brule, portez moi secours
De grace conservezmesur.jos.
Iets is er misgegaan met de plaatsing van de letters in de zethaak, maar wat? Ik vermoed dat er De grace conservez mes jours moest staan, maar zeker weet ik het niet.
2. Geen brandverhaal maar het eindigt ook met de tragische dood van het ongehoorzame kind en het is minstens even heerlijk griezelgruwelijk als Hoffmanns De zwavelstokjes. Mietje en het mes komt uit Stoute kinderen voor zoete kinderen geteekend en berijmd van Norweb uit 1860. Een heel mooi verhaal, ook door de Terry Gilliam-achtige illustraties. Eigenlijk is het een combinatie van het hoffmanniaanse verhaal over de zwavelstokjes (door het fatale slot en doordat Mietje zelf haar noodlot voltrekt) en dat over de knippende kledermaker en de duimzuiger (door het scherpe wapen in kwestie en de onherstelbaarheid van de verminking). Ik zal het verhaal daar dan ook nog een keer laten terugkomen.
O! Mietje, Mietje! pas toch op,
Wat doet ge met een mes?…
Speel liever met uw mooije pop,
Of brei, of leer uw les!
Kom, wacht nog maar een oogenblik,
Dan komt uw moeder weêr,
En snijdt voor u dien peperkoek;
Toe, leg dat mes gaauw neêr. –
Maar neen, zij gaat met snijden voort,
Daar helpt geen bidden voor…
Het mes schiet uit,
Door niets gestuit!
En snijdt haar midden door! –
Daar rolt het lijfjen op den grond,
De beenen blijven staan!
Nu is ’t te laat,
Geen schreeuwen baat,
Met Mietje is ’t gedaan! –
3. In Een mes, een vork, een licht, een schaar, Brengen kinderen in gevaar, het openingsgedicht van De kameraadjes van Piet de Smeerpoets uit 1900, komt heel even en heel terloops brandgevaar langs, alsof het elke dag gebeurt:
Margriet heeft ook weer kwaad gedaan;
Zij stak haar blonde haren aan.
Ach ja, kan gebeuren. Dat was de straf voor wat ze deden, staat er.
Zoo kregen ze alle drie hun straf,
En bleven van deez’ dingen af.
Een heel primitieve eigen schuld dikke bult-moraal.
4. Hanna de Sloddervos uit 1909 zet haar haren in brand als zij aan tafel in slaap valt. Waarschijnlijk omdat ze van haar moeder al het naai- en verstelwerk moest doen en gewoon slaap tekort kwam. Gelukkig blust haar moeder het vuur:
Het water heeft de vlam gedoofd,
Geen haar heeft Han’ meer op haar hoofd.
Haar broertje Frans die leuke baas,
Noemt Han nu een Edammer kaas.
Zo! Niet dat ze pijn heeft maar dat haar broertje haar uitlacht, dát is pas erg. Met de schande wordt in Nederlandse struwwelpetriaden het vaakst gedreigd. Het is denk ik niet goed om de gruwelverhalen met een hardvochtig grapje te eindigen, tenzij je je als opvoeder de terechte haat van de kinderen op de hals wil halen.
_____
Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Robert zegt
Staat daar echt een punt¿
Je brule, portez moi secours
De grace conservezmesur.jos