De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen (3.1)
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. In dit stukje bekijken ze aan de hand van enkele voorbeelden de rol van globalisering in de verspreiding van het Engels.
Rond 1300 zijn ‘de Nederlanden’ een bont allegaartje graafschappen, hertogdommen en bisdommen. Het Latijn was op dat moment in Europa de lingua franca in de kerk, de wetenschap en in sommige gebieden zeker ook het bestuur. Ook het Frans was op verscheidene plaatsen zoals het graafschap Vlaanderen een voorname cultuurtaal die gretig werd gebruikt onder de adel. Er zijn in deze periode in beperkte mate ook teksten in de volkstaal te vinden, maar lezen en schrijven gebeurde voornamelijk in het Latijn. ‘De’ volkstaal bestond overigens ook niet als zodanig; er was zeker nog geen voldoende uniform geheel om van één taal te spreken. Wat we nu als Middelnederlands kennen, is veeleer een verzamelnaam voor vijf groepen dialecten: het Limburgs, het Brabants, het Vlaams, het Hollands en de noordoostelijke dialecten, die zowel onderling als intern veel variatie vertoonden. Door de sterke rol van het Latijn, en in bepaalde gebieden het Frans, die alle bovenregionale functies vervulden, was er ook geen grote behoefte aan meer uniformiteit.
Dat veranderde in de loop van de vijftiende, en vooral zestiende eeuw. De renaissance zorgde voor een interesse in de volkstaal, die paradoxaal genoeg voortkwam uit de hernieuwde, humanistische bewondering voor het Latijn. Al die inzichten van al die klassieke wijzen moesten toch een zo breed mogelijk publiek kunnen inspireren, en ook de bijbel werd met name in reformatorische hoek steeds meer gezien als een tekst waar ook de gewone sterveling zijn geloof rechtstreeks in moest kunnen beleven. Vertalen van het bewonderde Latijn naar de volkstaal kwam zeker bij de bijbel naar voor als de meest praktische oplossing, hoewel dat in de tijdsgeest van toen aanvankelijk zeker niet voor de hand lag. Vertalers namen dan ook vaak een verantwoording op in de inleiding van hun werk, een soort pleidooi voor de schoonheid en waarde van de volkstaal. Schoonheid en zuiverheid werden daarbij vaak in een adem genoemd, terwijl al dat vertalen natuurlijk toch ook wel wat leenwoorden uit de brontaal met zich meebracht. Enige spaarzaamheid in het gebruik daarvan werd wenselijk geacht, wat zeker niet betekende dat het Latijn of het Frans plots van hun voetstuk vielen. Zeker het Latijn bleef hét na te streven voorbeeld: de volkstaal vergde opsmuk, beregeling en uitbreiding om die ultieme taal te kunnen benaderen. Daar hielp de boekdrukkunst mee voor te zorgen. Vooral om de gedrukte werken zo breed mogelijk te kunnen verspreiden, weerden drukkers al te regionale kleur uit de woordenschat, en gingen ze zelf op zoek naar eenheid in spelling en verwoording. Praktische en meer ideologische motieven versterkten in deze periode zo samen het Nederlands.
Net als vele andere volkstalen in Europa stond het Nederlands zo tegen het midden van de zestiende eeuw in de door Karel V in 1543 verenigde Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in de startblokken voor een vlot traject richting standaardtaal. Die eenheid tussen Noord en Zuid stond evenwel al snel weer op het spel. De verschillen in visie tussen enerzijds Karels zoon en troonopvolger, de katholieke en centralistische Filips II en anderzijds de reformatorische en op vrijheid gestelde noordelijke gewesten mondden in 1568 uit in de Tachtigjarige Oorlog. De val van Antwerpen in 1585 zorgde voor een feitelijke opsplitsing tussen Noord en Zuid. Het economisch en politiek zwaartepunt van het Nederlands verschoof richting het Noorden, ongeveer het huidige Nederland. Pas in 1815 komen de Lage Landen weer samen als de Verenigde Provinciën, met dank aan Willem I. Tijdens de jaren tussen 1585 en 1815, waarin de meeste Europese talen een standaardiseringsproces doorliepen, liep dat proces door de politieke gebeurtenissen zo wel erg anders in Noord en Zuid.
In het Noorden verliep de standaardisering van het Nederlands samen met en volgens hetzelfde recept als in andere gebieden in Europa. We zien er de gekende ingrediënten. Ten eerste is er selectie nodig: één van de streektalen moet als basis dienen voor de standaardtaal en de specifieke vormvarianten die die taal zullen uitmaken. De keuze viel in het Noorden logischerwijze op het Hollands, de taal van het sociaal-economisch centrum van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De grote groep die door de oorlog uit het Zuiden naar Holland was uitgeweken, zorgde daarbij voor een toch relatief Vlaamse inslag in wat wel en niet tot de ‘standaard’ werd gerekend. Zo verdrong gracht uiteindelijk graft en werd het veeleer spelen dan speulen. Als tweede ingrediënt is er de collectie woordenboeken en grammatica’s zoals de Statenbijbel van 1637 die de taal moeten helpen beschrijven en vastleggen. De ambitie was om een bijbel op te stellen in het Nederlands van iedereen, zodat die ook toegankelijk zou zijn voor iedereen. Steeds vaker en in steeds meer soorten teksten hanteren schrijvers het Nederlands, dat steeds meer mensen als cultuurtaal aanvaardden. Op enkele eeuwen tijd ontwikkelde zich in het Noorden zo systematisch en stelselmatig een standaardtaal, zonder noemenswaardige slag of stoot. Roland Willemyns noemt het Nederlands in Nederland “een taal zonder taalconflicten”, zelfs met de erkenning van het Fries als streektaal midden twintigste eeuw.
In het Zuiden liep het even anders. De staatkundige scheiding van Noord en Zuid na de val van Antwerpen in 1585 maakte de positie van het Nederlands minder sterk. Een stevige braindrain verplaatste het economische en culturele zwaartepunt van Antwerpen richting Amsterdam en opeenvolgende regimes (Spaans, Oostenrijks, Frans, Nederlands) zorgden voor veel variatie in aanpak. Het Frans was al onder Oostenrijks bewind een belangrijke cultuurtaal en werd onder Napoleon vanaf 1803 zelfs de verplichte voertaal voor officiële documenten. Waar de drang tot individueel contact met de bijbel in het reformatorische Noorden wind blies in de zeilen van de standaardtaal , bleef het Latijn vanuit het Zuidelijke katholieke oogpunt de gewenste barrière bewaken tussen de gewone man en het woord van de Heer. De ontluikende behoefte aan een uniform Nederlands verloor vanaf 1585 zo al snel van z’n panache, wat zo zou blijven tot de passage van Willem I, waarover straks meer. Diens eenheidspolitiek was kort maar lang genoeg om een generatie Vlaamse intellectuelen voort te brengen die het Nederlands wilde emanciperen.
Wij wilden Willem dus weg. Willem zelf die wilde dan weer vooral meer eenheid tussen de onder hem herenigde Lage Landen. Om die missie te bereiken zette hij in zijn korte regeerperiode onder andere in op een sterke taalpolitiek. De zuidelijke politieke partijen liepen echter op z’n zachtst uitgedrukt niet warm voor Willems plannen. Te Nederlands(talig) voor de ene, te protestants voor de ander. De irritaties liepen op en in 1830 was het duidelijk: weg met Willem. De Belgische revolutie zorgde voor een nieuwe scheiding van de nog maar pas Verenigde Provinciën, enter: het koninkrijk België.
Te kort was Willems eenheidspolitiek om tot tastbare vernederlandsing te leiden. Lang genoeg was ze om het idee van een sterk Nederlands in het culturele leven weer aan te wakkeren. De generatie jonge intellectuelen die onder Willem I in het Nederlands school had gelopen nam niet zomaar genoegen met de taalwetgeving van het kersverse België. Die schreef als tegenreactie op Willems sturende Nederlandsgerichte politiek volgens het persoonlijkheidsbeginsel taalvrijheid voor: elk individu was vrij te kiezen welke taal die sprak. Dat stond als volgt in artikel 23 van de grondwet van 1831:
‘L’emploi des langues usitées en Belgique est facultatif; il ne peut être réglé que par la loi, et seulement pour les actes de l’autorité publique et pour les affaires judiciaires.’
Art 23, Const. of 7 February 1831, Bulletin officiel des décrets du Congrès national de Belgique et des arrêtés du Pouvoir exécutif, 174, zoals geciteerd in Van der Jeught 2017: 184. Deze provisie werd later in deze vorm opgenomen als art. 30 Const.
Dat die taalvrijheid toen samen met de rest van de grondwet enkel in het Frans werd opgesteld, toont al waar het schoentje wrong. De gestipuleerde vrijheid kwam in de praktijk neer op een overwicht van het Frans in (vooral nationale) overheidscommunicatie en rechtspraak. Dat gebrek aan Nederlandstalig nationaal bestuur was onaanvaardbaar voor een groeiende groep jonge Nederlandstalige Vlamingen. De Vlaamse Beweging die daaruit ontstond, wilde op twee manieren de positie van het Nederlands versterken. Ten eerste wilde ze meer ruimte afdwingen voor het Nederlands als cultuurtaal, aanvankelijk via de kunsten maar steeds meer langs politieke weg. Ten tweede wilde ze het Nederlands cultuurtaalwaardig maken via opsmuk en uniformering. In wat volgt, bespreken we hoe dit verhaal van taalwet, taalstrijd en taalgrens zich ontplooide, en hoe van daaruit de relatie tussen het Nederlands en andere talen de status “it’s complicated” verkreeg.
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het volgende artikel in deze reeks: Waarom Vlaanderen? Taalwet, taalstrijd, taalgrens
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Drie concentrische cirkels
Laat een reactie achter