In de lange Brief uit Edinburgh verschijnen op zeven plekken hoofdletters waar een doorsneelezer ze niet zou verwachten. Het geldt nog het minst voor de eerste keer: de boektitel Vertellingen Uit Het Dierenrijk gehoorzaamt aan drukkersconventies, maar in een lopende tekst worden de hoofdletters doorgaans niet overgenomen. In dezelfde alinea is sprake van de ‘Vleugels van de almachtige’ – die laatste opvallend genoeg zonder hoofdletter. Later lezen we over een Gezicht, de Stemmen en de Doden; de Geest die triomfeert; de Grote Weemoed; een cluster van Plotselinge Bevingen, Vlekken, Firmamentvrees en een Mes; de Liefde en de Noden der Mensheid; de Zichtbare Tegenwoordigheid van een auteur aan wie de briefschrijver zich nogal ergert. ‘Zichtbare tegenwoordigheid’ is een gangbare term onder theologen en heeft meestal betrekking op de tegenwoordigheid van God in de menselijke gestalte van Zijn Zoon.
Wat opvalt, is dat het abstracte begrippen zijn of begrippen die bij het abstracte in de buurt komen. In het laatste geval zijn het begrippen die de ‘ik’ zich voorstelt: de Vleugels zijn de vleugels waaronder zijn moeder rust, het Mes is een mes in wat hij zelf een ‘dwanggedachte’ noemt. Ze zijn wel reëel en niet reëel. Ondubbelzinnig ironisch wanneer het gaat om een auteur met een opgeblazen ego, veel minder ironisch wanneer de Grote Weemoed wordt ervaren, of de herinnering aan Bevingen tijdens een delirium. Hoe subtiel het werkt, laten de Vleugels van de almachtige zien. De Vleugels zijn een product van het voorstellingsvermogen, een beeld dat wellicht een mooi beeld is maar niet meer dan dat: geen zichtbare en tegenwoordige werkelijkheid. In vergelijking daarmee is de almachtige misschien niet zichtbaar, maar, zoals hij hier wordt gepresenteerd, wel een reële ervaring – van een andere orde in ieder geval dan de Vleugels. Elders, wanneer zijn status wat wankel is, krijgt het opperwezen wel degelijk een hoofdletter.
In de Brief uit Amsterdam, maar vooral in de derde brief, Brief uit Camden Town, komen hoofdletters nog veel meer voor en visueel zo opvallend dat ze soms deel uit lijken te maken van een patroon. We worden vanaf de eerste alinea geconfronteerd met: Innerlijke Drift, Creatieve Noodzaak, Geld, Lucht- noch Waterschepen, God, Hem, Koninkrijk Gods, Canasta, Topgesprek, Intieme Dingen, Scheppend Kunstenaar Naar De Mensen Weet Te Luisteren, Onbekende Opgejaagde Familie, Ontbrekende Berichten, Prijsdier, Hoofdprijs uit de Liefdesloterij, Nek, Heimwee naar het Onzegbaar Troostende, Liefde, Boom, Geest, Panda, Voortplanting, Zegevierend Volmaakte, Restaurants, Bars, Waarheid, Stem, Kwade Geest, Boze, Sterke Drank, Verdere Orders, Sterke Drank, Elementen, Vuurteken, Vuurdranken, Luchtdrank, Aardedrank, Waterdranken, Lucht, Aarde, Vuur, Aarde, Vuurteken, Waterdranken, Vuurdrank, Luchtdrank, Stem, Zeejongens. ‘Canasta’ zag Reve waarschijnlijk als een eigennaam; de restaurants en de bars hebben een rol in de wederkomst van de Zegevierend Volmaakte in nachtelijk Londen. Aan het slot staan de woorden met hoofdletters sterk geconcentreerd. In de laatste drie alinea’s van de brief gaat de ‘ik’ in op drie aanbevelingen die de ‘ik’ vlak daarvóór, in een droom, door een Stem zijn ingefluisterd. De eerste van die alinea’s begint bij de tweede keer Sterke Drank; wat aanbevolen wordt, is de mindering van alcoholconsumptie onder gunstige astrologische tekens. Het vergt negentien ongebruikelijke hoofdletters. De tweede aanbeveling begint bij de tweede keer Stem en bevindt zich met een rêverie over 187 verdronken Zeejongens helemaal in ideële sferen. De derde alinea bevat, opmerkelijk genoeg, geen enkele bijzondere hoofdletter meer. De aanbeveling bevindt zich dan ook ‘in het redelijke vlak’: Wim moet klassiek gitaar leren spelen. Wat daarna wordt geschetst is een huiselijke scène: wanneer de ‘ik’ wordt bezocht door ‘een boze geest der godheid’ zal de gitaar hem kalmeren. Geen hoofdletters in ‘een boze geest der godheid’, die twee keer wordt genoemd, en ook niet elders in de alinea. Voor de zichtbare aanwezigheid van een geliefde met een gitaar zijn hoofdletters niet nodig en blijkbaar heeft zich in de innerlijke ervaring ook werkelijk een boze geest gemanifesteerd.
Iets soortgelijks, maar de andere richting uit, speelt wellicht in Herkenning: het gedicht waarmee de elf brieven afsluiten. ‘Nu weet ik, wie gij zijt’: in haar artikel wees Reitsma er al op dat het merkwaardig is dat ‘gij’ geen hoofdletter krijgt; in de tweede regel krijgt ‘Jongen’ die hoofdletter wel en later ‘Moeder’ en ‘Dood’. De rollen worden omgedraaid, volgens Reitsma: in ‘gij’ manifesteert God zich op aarde; een aards verschijnsel als de jongen in Woudsend krijgt metafysische dimensies. Een echte omkering van de rollen is het misschien niet: als reële aanwezigheid kreeg de almachtige al meteen in de eerste brief geen hoofdletter. Reële aanwezigheid ook in het werkelijke slot van de brievenboeken: het gedicht waarmee de Geestelijke Liederen afsluiten en daarmee Nader tot U als geheel.
AAN DE ENGEL
Als gij mij tot het eind toe hebt geleid,
keer dan terug, en blijf bij Teigetje.
Alle titels van de gedichten zijn gedrukt in kapitalen, maar niet in de inhoudsopgave. De in het gedicht met ‘gij’ aangesproken engel krijgt geen hoofdletter, in tegenstelling tot in titels van eerdere gedichten de Maagd en het Lam. Wat Maagd, Lam, Jongen, Moeders stem, de Vleugels van de almachtige en Dood gemeen hebben, zou je hun dubbele natuur kunnen noemen. Reëel en niet reëel zijn ze symbolen of metonymische afsplitsingen van het metafysische dat in het dagelijks leven wordt ervaren. In het wonder van zijn verschijning in Woudsend en Heeg en in zijn onbereikbaarheid wordt de jongen een Jongen. Van dezelfde orde als de Dood: een entiteit die de ‘ik zich alleen maar voor kan stellen. De almachtige, de engel die straks ook Teigetje moet leiden, de boze geest der godheid: ze hebben zich voorgedaan of doen zich voor. Tegelijkertijd valt over wat zich voordoet weinig te zeggen zonder symboliseringen: voorstellingen die voortkomen uit de verbeelding van een individu of daaraan gebonden zijn. Het verklaart ook de hoofdletters in de beroemdste passage in de brieven: de wens God Zelf te ontmoeten in de hoedanigheid van een eenjarige, muisgrijze Ezel met Geheime Opening. Ook daarin is de symbolisering precies wat ze is: verknoopt met het voorstellingsvermogen, met God Zelf als noodzakelijk element in een uiterst menselijke paradijsdroom. Even later, ook in Brief uit het huis genaamd ‘Het gras’, getuigt de ‘ik’ van de raadselachtige, zelfs zintuiglijk beleefde aanwezigheid van een onzichtbaar wezen. Dat moet wel een ‘geleide-engel’ zijn. De conclusie durft hij met bijna niemand te delen, maar het is die ervaring van bescherming die ook Teigetje wordt toegewenst: een ervaring die zo reëel is dat hoofdletters achterwege kunnen blijven.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Gert de Jager.
Dit is het vijfde deel van het hoofdstuk over de brievenboeken in De taal van alle mensen; over Gerard Reve en stijl, dat in maart 2024 zal verschijnen. Op Neerlandistiek verschenen vanaf september delen van eerdere hoofdstukken. Citaten van Reve staan cursief gedrukt.
Laat een reactie achter