Onlangs nam Marjolein van Herten afscheid van het Meesterschapsteam Nederlands. Andere leden van het MT Nederlands boden haar ter gelegenheid daarvan een bundel overwegingen aan bij het gedicht Vergezichten en gezichten van Lieke Marsman. Vandaag publiceren wij deze beschouwingen, die samen een ‘leeswijzer’ willen zijn bij dit gedicht.
Wat gebeurt er als je er niet meer bent? Het gedicht ‘Vergezichten en gezichten’ van Lieke Marsman lijkt in het teken te staan van die vraag. Het begint al meteen met een kielzog, wat bij uitstek iets is wat je achterlaat. Honden lopen zelden in je kielzog, maar meestal voor je uit, naast je of een kant op waar je niet heen wilt, maar de dwergpoedel van de dichteres loopt ‘natuurlijk’ in haar kielzog.1
Het wordt sowieso geen vrolijke wandeling, want een landingsbaan van tractorlichtjes wordt voorafgegaan door een ‘plechtige politiecolonne’, die met dit bijvoeglijke naamwoord meteen iets van een ritueel krijgt2. Plechtige politiecolonnes horen bij uitvaarten.
Dan wordt er ineens van alles gespiegeld. ‘Aan de overkant van het water’ is zowel Almere als Oxford, het ‘Spy College’ is enerzijds ‘St. Antony’s College’, waar Sigrid Kaag opgeleid is, en anderzijds de ‘Renaissanceschool’ van haar tegenpool Thierry Baudet, die ondergebracht is in het plaatselijke scoutinggebouw. De wiskunde aldaar is ‘wars van alternatieve waarheden’, maar3 ‘gespeend van allochtone namen’4. De formulering ‘Dirk en Dirk alleen’ doet bijna religieus aan (‘God en God alleen’), terwijl Dirk natuurlijk als oer-Hollandse naam (of supermarkt) het tegenovergestelde is van het Opperwezen.
Ruimte wordt tijd
Tot overmaat van ramp verschijnt ‘op de dijk’ (op zichzelf de scheiding tussen land en water) een fietsende ‘onze premier’, van wie ‘moeilijk te zien [was] of hij onze kant uit kwam’. Dan denk je meteen aan het silhouet van de Zwarte Ruiter, die nu eens naar je toe en dan weer van je af lijkt te rijden. Dit moeten trouwens wel de twee sleutelregels in het gedicht zijn, want ze komen nog twee keer terug: een keer precies hetzelfde, en de derde keer is de premier ‘onze premier’ niet meer, maar blijkt hij inderdaad een silhouet tegen de ondergaande zon. Wie is die figuur? Je kunt er natuurlijk Rutte in zien, of Lucky Luke, maar misschien speelt de letterlijke betekenis van het woord ‘premier’ hier ook wel mee en betreft het een tijdlozere figuur (God, de Dood).
Het is dan ook niet vreemd dat de dichteres even later denkt aan Vasalis, die spiegelingen aan deze en gene zijde van de dood op haar repertoire heeft staan. Door allerlei beelden (vergezichten) te koppelen aan personen (gezichten) schetst de dichteres de invloed van personen op het landschap, en uiteindelijk op de geschiedenis.5 De geschiedenis is niet alleen wat ze teweeggebracht hebben, maar ook hun kielzog.
Vervolgens ‘brak er een landstrook aan’.6 Blijkbaar neemt het landschap de tijd over, wat aansluit bij de landschappelijke beelden die zojuist gekoppeld werden aan toestanden. Ruimte wordt tijd, tijd is ruimte.
Afscheid
Dan volgt de anekdotische verbinding van positieondergoed met een romantisch weekendje, een bezoekje aan de hemelpoort, ‘bedonderd’ worden en het in ondergoed van de verkeerde maat en kleur terug op aarde komen. Het narratief dat zich opdringt heeft hier bepaald iets beklemmends.
Hoe dan ook, herpakt de dichteres zich, we komen aan bij ‘het land van mijn voorouders’, waar jakhalzen janken en wolven huilen, als om aan te geven dat er maar weinig te lachen valt. De dood blijft dichtbij, want een met een paintballgeweer aangeschoten wolf ligt platgereden in het landschap, onze premier fietst weer aan de einder, en de koning schiet een zwijn naar het ‘koninkrijk der doden’. En ondertussen blijft het landschap nog steeds eerder een tijd dan een ruimte.7
Inmiddels is het herfst8, eigenlijk al winter, en na een maaltijd van twee oreo’s (die met ammoniak donker gekleurd zijn) en een bus pringles (al is de smaak ‘cream cheese and onion’ niet helemaal correct), die misschien niet geheel toevallig aan hosties doen denken, ‘raakten [we] uit de tijd’, wat in die regio (het oosten van Nederland) een uitdrukking is voor sterven. Een contradictoire ‘realtime archivaris’ gooit alles weg in plaats van het – zoals een archivaris betaamt – te bewaren, en verandert op die manier ‘weten’ in ‘geloven’. De grond, een kom soep (oersoep?), een kluif (beenderen?) en een kerk die een bed & breakfast is symboliseren wellicht het slapen in het graf en de opstanding uit de dood, en de fietsende premier lijkt dit te bevestigen met het beeld van oranje meloenen als het symbool van vruchtbaarheid tegen de ondergaande zon.
Het gedicht eindigt met het troostrijke en aardse besef dat er mensen zijn die je missen als je weg bent. Dat maakt het toepasselijk in allerlei situaties waarin er iemand afscheid neemt. Daar hoef je niet eens voor dood te gaan.
1 Taalbeschouwing: is ‘natuurlijk’ hier een modale bijwoordelijke bepaling of een bepaling van gesteldheid? Motiveer je antwoord in de context van het gedicht.
2 Taalbeschouwing: ga na in welke contexten het bijvoeglijk naamwoord ‘plechtig’ voorkomt.
3 Taalbeschouwing: welke tegenstelling wordt bedoeld met het woordje ‘al’ in ‘al bleken de redactiesommen gespeend van allochtone namen’?
4 Taalbeschouwing: leg uit welke verborgen ontkenning er zit in de uitdrukkingen ‘wars van’ en ‘gespeend van’, en hoe hierdoor het aantal tegenstellingen alleen maar toeneemt.
5 Taalbeschouwing: Analyseer de betekenis van de zin ‘hoe ieder uitzicht het gezicht draagt van de macht die het veroorzaakt of in stand houdt’. Kijk hiervoor naar de zinsdeelfunctie van het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ en het daaropvolgende persoonlijk voornaamwoord ‘het’. En waarnaar verwijst dat ‘het’?
6 Taalbeschouwing: Het onderwerp van het werkwoord ‘aanbreken’ is doorgaans beperkt tot zelfstandige naamwoorden met een bepaald betekeniskenmerk. Welk kenmerk is dat, en wat zegt dit over het beeld dat de dichteres hier gebruikt met ‘een landstrook’ als onderwerp?
7 Taalbeschouwing: Wat voor zinsdeel is ‘Heel Overijssel’ in de zin ‘Heel Overijssel miezerde het’? Verbind je antwoord met de passage over de aanbrekende landstrook.
8 Taalbeschouwing: Vergelijk de ontleding van de zin ‘Het was het soort herfstdag dat je als kind leert wat herfst is’ met de zin ‘De dag die je wist dat zou komen is eindelijk hier’ uit het zogeheten Koningslied, en bespreek of de dichteres deze constructie met opzet in een passage over de koning gebruikt zal hebben.
Laat een reactie achter