40 jaar tandeloos (75)
De Nederlandse literatuur komt in De tandeloze tijd steeds prominenter naar voren. In de eerdere delen wordt een enkele keer in het voorbijgaan naar bijvoorbeeld Gerard Reve of Harry Mulisch verwezen, maar daar blijft het bij. De nadruk ligt gedurende de hele cyclus veel meer op de Franse literatuur uit de naoorlogse jaren: Genet, Céline, Sartre. Ook in Zogkoorts werkt Albert Egberts aan een bewerking (‘De herkansing’) van Les jeux sont faits.
Maar in de nieuwe roman gebeurt ook iets anders: daar wordt pagina’s lang een scene uit De stille kracht van Couperus naverteld, en er zelfs uit dat boek uitvoerig geciteerd. Ik ken geloof ik weinig andere romans van waarin ongeveer 300 woorden uit een andere boek staan omdat de ene hoofdpersoon die aan de ander voorleest: het betreft een scene uit De stille kracht waarin Leonie bespuwd raakt met bloedachtig slijm. In Zogkoorts leest Zwanet het voor aan Corinne – twee geliefden die op dat moment gefascineerd door in de erotische mogelijkheden van het elkaar bespuwen.
Weelderigste proza
Toch is de aanhaling uiteindelijk een wat twijfelachtig eerbetoon aan Couperus, want beide vrouwen blijken achteraf vooral gefascineerd te zijn door deze scene in de film die gemaakt is naar De stille kracht.
na eerste lezing was het de aflevering op televisie, waarin actrice Pleuni Touw met sirih bespogen werd, die me hevig opgewonden had. Zo’n weelderig naakt lichaam, bezwadderd met zwartrode fluimen, was door de Nederlandse televisie nog nooit vertoond.
De kracht van de televisie is door de schrijver, die erg geïnteresseerd is in alternatieve vormen van verhalen aan de man brengen, al vaker benoemd in De Tandeloze Tijd – het intermezzo Weerborstels begint bijvoorbeeld met een beschrijving van hoe kinderen in de jaren vijftig samenkwamen rondom het enige toestel in de straat, en Ernst Quispel komt óók in Zogkoorts voor als een tv-advocaat met een eigen programma. Maar hier citeert de schrijver eerst honderden woorden van het weelderigste proza dat in het Nederlands ooit geschreven is, om vervolgens te laten zien dat de opwinding misschien wel meer zat in wat de Nederlandse tv ervan heeft gemaakt.
Competitie
Erg postief is de schrijver van Zogkoorts sowieso niet over de Nederlandse letteren. Er zit een schimpscheut in naar een literair redactrice die boeken verschrikkelijk slecht begeleidt, ondertussen voortdurend slijmend bij de auteurs die ze eigenlijk zou moeten begeleiden, en vrijwel meteen daarna is er sprake van een redactrice – misschien een andere – die allerlei politiek-correcte praatjes verkoopt en daarom zelfs een van een vrouw die een verhaal gebaseerd op haar eigen lesbische leven niet wil verkopen omdat het niet ‘universeel’ zou zijn, en daarom lesbische vrouwen zou beledigen.
Een paar keer wordt er ook min of meer uitvoerig geklaagd over de onderlinge naijver in het literaire bedrijf. Ik moet toegeven dat ik de kritiek niet zo goed kan volgen. Mensen strijden tegen elkaar, en maar niet in een ‘creatieve competitie’:
Het wordt nooit wat met de Nederlandse cultuur, en al helemaal niet met de literaire tak ervan. Al tientallen jaren maak ik van dichtbij mee hoe de vertegenwoordigers elkaar beconcurreren – niet in een creatieve competitie, die de prestaties tot in het uitzinnige opdrijft, maar zoals kruideniers elkaar geen duimbreed toegeven. Het is de aloude handelsgeest, die van de VOC en de ‘roofstaat aan de Zuiderzee’, waar Nederland zelf zo trots op is. Eerdere beschavingen brachten altijd uit hun midden Gesamtkunstwerke voort. Eigenlijk waren de tragedie- en komediefestivals in Athene ook Gesamtkunstwerke, waarbinnen plaats was voor felle competitie, maar die de Helleense toneelschrijfkunst als geheel vooruit bracht.
Een van de dingen die deze passage voor mij lastig te begrijpen maken is dat bij mijn weten de competitie van de Griekse toneelschrijvers georganiseerd waren rond wedstrijden waarmee geld te verdienen viel. Dat uit de naijver die daaruit ontstond ineens allerlei grote kunstwerken ontstonden, is lastig te verklaren, maar het is een beetje zoals in de hoogtijdagen van de VOC ineens in onze roofstaat een aantal briljante schilders opstonden, die ieder voor zich kruideniers waren in hun eigen handel, maar die toch samen het Gesamtkunstwerk van de Gouden Eeuw voortbrachten. (Interessant genoeg staat er een scene in Zogkoorts waarin Zwanet en Corinne voor twee schilderijen staan van Pero die haar stervende vader Cimon in de gevangenis uit de borst voedt. Dat was in de zestiende en zeventiende eeuw een thema waarop vooral Italiaanse en Vlaamse schilders de competitie met elkaar aangingen. Op het omslag van Zogkoorts staat een van de twee schilderijen die Zwanet en Corinne bekijken – dat van Rembrandts leerling Willem Drost.)
Commercialisering
Kortom, voor zover er een probleem is in de Nederlandse literatuur, lijkt me er dat niet zozeer een van een op verkeerde dingen geconcentreerde competitie, maar van gebrek aan talent.
Uit het vervolg blijkt dat Albert Egberts zich vooral boos maakt over schrijvers die de competitie aangaan door zich op andermans terrein te begeven. De eeuwigdurende strijd met Hans Krop, de man met wie Albert verschillende vriendinnen deelde en die zich uiteindelijk in de schaduw van Albert ook tot toneelschrijver wilde ontwikkelen, wordt door Zwanet in dat licht gezien: “Ik heb wel eens het gevoel dat de onfortuinlijke Hans Krop, die zo graag Albert navolgde en nabootste, aan zijn eigen afgunst te gronde is gegaan.” Interessant is overigens dat in dit boek de familie van Hans Krop er na diens dood overtuigd van lijkt te zijn dat het juist Albert was die een epigoon was en zich in diens schaduw wilde ontwikkelen tot ‘pleerat’.
Het wekt allemaal, juist doordat het als fictie enigszins duister is, de indruk gebaseerd te zijn op iets in de werkelijkheid, maar ik vind het lastig te bepalen wat dat kan zijn. Ik kan me voorstellen dat een schrijver als Van der Heijden zich eenzaam voelt in het hedendaagse Nederlandse landschap, en dat dit gevoel ook zijn hoofdpersoon Albert Egberts bekruipt; bijvoorbeeld vanwege het gebrek aan een écht gesprek over literatuur, en, inderdaad de commercialisering van die literatuur. Maar wat het verband is met de VOC, dat zie ik toch eigenlijk niet.
Robert Kruzdlo zegt
Iemand die fantastisch kan schrijven hoeft géén historisch kennis te hebben van de geschiedenis; wat de Duitsers Fachdünkel plegen te noemen, maar wel om de al te dilettantische wijze, waarop hier met de geschiedenis wordt omgesprongen. De verbanden zijn soms zoek ondanks de taalbetovering is er een tekort, een tekort die niet wordt opgevuld met mooie woorden. Het schilderij van Paul Rubens neem je ook niet serieus. Toch¿