In haar blog van 25 april 2023 schrijft Marita Mathijsen dat het anonieme boekje Holland, in ’t jaar MM,CCCC,XL niet aan Betje Wolff toegeschreven kan worden. In het verleden zijn er heruitgaves van gemaakt waarin gewoon ervan uitgegaan wordt dat zij dit geschreven heeft. Bijvoorbeeld in 1975 door G.W.Huygens. In handboeken literatuurgeschiedenis wordt het schrijverschap ook steevast aan haar toegeschreven. Mathijsen is er pertinent zeker van dat Wolff niet de auteur is, vanwege de stijl, maar ook omdat ze vertalingen van dit boekje van Mercier maakte. Bovendien wordt ze in advertenties niet genoemd als auteur, al suggereren die wel haar auteurschap door de titel vlak onder die van werk dat wél van haar is te plaatsen. Ook maakt ze er nergens een toespeling op.
De titel van Holland in ’t jaar MM,CCCC,XL is ontleend aan de Franse schrijver Louis-Sébastien Mercier, die L’An deux mille quatre cent quarante in 1770 uitgaf. Maar alléén de titel, want de inhoud van het Hollandse boekje wijkt geheel af van Mercier.
Betje Wolff bewonderde Mercier. Ze zinspeelt op dit werk van Mercier in haar lange gedicht Jacoba van Beieren aan Frank van Borsselen. In de tweede druk daarvan uit 1773 zegt ze te hopen dat haar werk nog in 2440 gelezen zal worden en dat er dan geen ruzie zal zijn tussen recensenten over de betekenis daarvan. In 1773 begrepen haar lezers die toespeling wel. Ze vertaalde zelfs stukken van Merciers essay. In Brieven over verscheiden onderwerpen, dat ze samen met Aagje in 1781 schreef, plaatste ze twee vertaalde stukken van zijn L’An. Daarbij noemt ze het Hollandse boekje dat op Mercier geïnspireerd is niet.[2] Mocht zij de auteur daarvan zijn geweest, dan zou ze dat zeker gedaan hebben. In een opsomming van werken van Betje die gemaakt is door Aagje Deken in samenwerking met Betje, staat deze uitgave dan ook niet genoemd.[3]
Wie zou dan wel de auteur kunnen zijn? Het boekje is uitgegeven bij de vaste uitgever van Betje Wolff in die jaren, Tjallingius in Hoorn.
Er staan twee aanwijzingen in het boekje die kunnen helpen bij het achterhalen van de werkelijke auteur. Voorin, direct na de titelpagina, staat op een lege pagina:
Geen band zoo sterk, —–
Dan vaderlyke zeên en Godsdienst, hoe verkeert.
E. Bekker.
Dit is een verhaspeld citaat uit het werk Walcheren, in vier zangen dat E. Wolff: geb. Bekker, zoals ze zich noemde, in 1769 bij Tjallingius uitgaf. Daar luidt de tekst (p. 51):
Geen band zo sterk, waardoor het Menschdom zig laat binden,
Als Vaderlyke Zeên en Godsdienst, hoe verkeerd.
Zou een auteur met een ijzeren geheugen als Betje Wolff haar eigen werk verhaspelen? Niet waarschijnlijk. Dan is er nog een vermelding van waar het essay geschreven is en wanneer, direct onder de herhaling van de titel op p. 1:
Aan de Zaan, … Dec. 1776.
Met deze twee gegevens kunnen we verder redeneren. Kennelijk was de auteur een bewonderaar van Betje en kende hij haar werk zo’n beetje, en hij/zij woonde in 1776 in de Zaanstreek.
Zo’n bewonderaar was de notaris Gerrit van der Jagt.[4] Hij trouwde 20 april 1778 in De Rijp met Maartje Jantjes. Bij die gelegenheid leverden Betje en Aagje een bijdrage in het boekje met huwelijksgezangen.[5] Van der Jagt, geboren in 1750, werd al op zeer jonge leeftijd notaris in Schiedam (1769-1774), daarna volgden nog Oostzaan (1777-1778), De Rijp (1778-1782), Beverwijk (1782-1795), Zaandijk (1795-1806) en tot slot zijn geboorteplaats Maassluis (1810-1834).[6] Betje en Aagje woonden van september 1777 tot 1782 in De Rijp, en van mei 1782 tot voorjaar 1788 in Beverwijk. Hun biograaf Piet Buijnsters noemt Van der Jagt de ‘schaduwloper’ van Betje en ‘een van die “admiradeurs” die Betje Wolff onder alle omstandigheden wist aan te trekken.’ Hij vraagt zich ook af waarom Wolff en Deken zich in Beverwijk vestigden. ‘Volgden zij hierin het voorbeeld van hun vriend Gerrit van der Jagt, die in 1782 zijn notarispraktijk van De Rijp verplaatste naar Beverwijk – of lagen de zaken precies omgekeerd?’. Vermoedelijk dat laatste, want hij opende zijn praktijk pas in november, terwijl Aagje Deken het Beverwijkse huis in maart kocht.
Betje Wolff had Van der Jagt al leren kennen toen hij in Schiedam werkte. Ze schreef toen een gedicht van hem over met de aantekening ‘De auteur is myn vriend Gerrit van der Jagt, Notaris en Proc. te Schiedam een allerbekwaamst jongman’. Hij schreef ook een heel persoonlijk gedicht op haar dat hij dateerde met ‘Saardam, 18 augustus 1775’. Dat begint zo:
Myn Betje, lieve, brave en veel begaafde vrouw!
Op wier oprechtheid, deugd en vriendschap ’k meest vertrouw.
’k Wil in uw lief gezelschap wezen;
Of ’k moest uw’ schoone werken lezen:
Of and’re boeken, die gy zelf my aanbeveelt.
Hebt gy een vriend die meer in uwe glorie deelt?
Beide handschriften worden bewaard bij de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden. Als notaris duikt Van der Jagt in verband met Betje Wolff pas op na het overlijden van dominee Wolff (1777). Hij is dan betrokken bij de boedelbeschrijving die gemaakt wordt om Wolffs erfenis te verdelen tussen zijn enige dochter en zijn weduwe. In diezelfde tijd ging Betje naar Oostzaan om bij Van der Jagt haar testament op Aagje Deken vast te leggen.[7]
Van der Jagt was niet onbekend met uitgever Tjallingius in Hoorn. Van hem verscheen in 1775 het boekje van 44 pagina’s: Annotatien, betreffende het, Notarisampt. Het voorbericht, in dichtvorm, eindigt met ‘Zaanredam 1775.’[8] Van der Jagt was toen procureur in Zaandam. In december 1776, bij het gereedkomen van het manuscript van Holland in ’t jaar MM,CCCC,XL woonde hij dus ‘aan de Zaan.’
Zou Gerrit van der Jagt de auteur van deze toekomstvisie op Holland kunnen zijn? We weten van hem alleen dat hij een gedegen patriot was, en dus achter de toekomstbeelden van Holland kan staan. Of hij in staat was een vrij aardig literair werkje te schrijven, weten we ook niet, er zijn geen brieven van hem bewaard, en zijn Annotatien is een droge handleiding. Behalve het gedicht daarin, zijn er nog een paar van hem bekend, bijvoorbeeld een dat in de Huwelykszangen staat (ongepagineerd). Dat is competent geschreven, volgens de normen van zijn tijd. Het zou kunnen dat hij het was… tenzij er een andere bewonderaar van Betje gevonden wordt die ‘aan de Zaan’ woonde, bekend was met de uitgever Tjallingius en enige literaire begaafdheden had. Die dient zich tot heden niet aan, dus ‘tot het tegendeel bewezen is’ vullen we Gerrit van der Jagt in als schrijver van Holland in ’t jaar MM,CCCC,XL. Maar met een vraagteken.
[1] Henk Krigee is degene die opperde dat Van der Jagt wel eens de auteur zou kunnen zijn. Hij is ook degene die mij ondersteunt bij genealogisch en notarieel speurwerk.
[2] Brieven over verscheiden onderwerpen (1780-1781), dl. 1, brief 1 en dl. 3, brief 1.
[3] P.J. Buijnsters, Briefwisseling van Betje Wolff en Aagje Deken. Utrecht: HES, 1987. Dl. 2, 633.
[4] P.J. Buijnsters, Wolff & Deken. Een biografie. Leiden: Nijhoff, 1984, pag. 207, 91, 203). Aagje Deken kocht Lommerlust op 16 maart 1782. De eerste Beverwijkse akte van Van der Jagt werd verleden op 4 november 1782.
[5] HUWLYKSZANGEN voor den heer GERRIT van der JAGT, notaris en procureur, en mejufvrouw MAARTJE JANTJES, vereenigt in de ryp, den 20ste van grasmaand, 1778.
[6] De laatste akte van notaris Van der Jagt in Maassluis is gedateerd 22 maart 1834 en hij overleed, bijna 84 jaar oud, op 13 april 1834. In Nederland’s Patriciaat 41 (1955); pag. 196, staat abusievelijk dat hij laatstelijk notaris was in Ouderkerk a/d IJssel. Gerrit van der Jagt Az (zoon van zijn broer) was daar notaris van 1815-1817.
[7] Gemeentearchief Zaanstad. Toegang OA-0025 Oud Notarieel Archief Oostzaan, inventarisnummer 4143, 15 mei 1777, akte 4 en 5.
[8] De eerste advertentie betreffende dit boekje (prijs 8 stuivers) verscheen in de Oprechte Haerlemsche Courant, 15 juni 1775.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Marita Mathijsen
Laat een reactie achter