Vandaag zullen de echte revianen beginnen met het lezen van De avonden, dat zich immers afspeelt in de donkere dagen tussen 22 en 31 december van het jaar 1946. Een echte reviaan ben ik niet, maar onlangs merkte ik weer dat de magnetiserende werking van zijn beste teksten niet is verminderd. Zo schafte ik dan toch weer her en der – antiquariaat, kleine uitgevers – enkele boeken aan die mij geboeid houden.
Het lezen van een eerste druk van Werther Nieland, de mooiste novelle uit de Nederlandse literatuur, is al een historische sensatie. Dat geldt in nog sterkere mate voor de werkversies van het brievenboek dat in 1964 Reve’s doorbraak betekende: Op weg naar het einde. Wiljan van den Akker en Koen Hilberdink maakten van de handschriften, typoscripten en enkele drukproeven uit het archief van uitgever Johan Polak een bijzonder fraaie facsimile en schreven een verhelderende inleiding. Dat alles werd in een forse cassette uitgegeven door de Stichting Johan Polak en Uitgeverij De Buitenkant op de plaats en dag van Reve’s geboorte: ‘Amsterdam, 14 december 2023’. Reve had het materiaal destijds aangeboden aan Polak voor 100 gulden per brief (voor de laatste – ‘Brief in een fles gevonden’ – 150 gulden, want dat was een aanzienlijk pakket). Daarna verdwenen zij in het archief.
Op weg naar het einde betekende niet alleen de doorbraak van Gerard Kornelis van het Reve naar een groot publiek. In de briefvorm schreef hij zich ook uit een creatieve impasse. Aan roman- en verhaalconventies hoefde hij zich niets meer gelegen te laten liggen en hij slaagde er ook in om zich te bevrijden van zijn angst voor de meningen van anderen. Zelf beschouwde hij de brieven aanvankelijk nog als een overgangsvorm, op weg naar nieuwe romans en verhalen.
In het schrijven van zijn brieven aan de lezers van het literaire tijdschrift Tirade ontdekte Reve ook zichzelf. Heel mooi vind ik wat hij een half jaar na het verschijnen van ‘Op weg naar het einde’ vertelde in een gesprek met H.U. Jessurun d’Oliveira;
Ik heb altijd gedacht dat er is een tijd geweest waarin de drieheid geloof, hoop en liefde diepe indruk op mij maakte, maar ik dacht dat het nu is: aanvaarding. De moed om de zinledigheid van het leven onder ogen te zien, om je ermee te verzoenen dat het leven met de rede beschouwd, helemaal geen zin zou hebben, integendeel, en de dood onder ogen te zien, ook echt als het einde, weer terugvallen in een eindeloze nacht, de moed daartoe, die een eerste vereiste is en die geen mens praktisch bereikt en die verband houdt met wat ik noem de ware religiositeit, die eigenlijk niet bestaat, die je eigenlijk bij geen mens aantreft, behalve bij enkele mystici, en dan tenslotte is het enige wat je overblijft gewoon te werken, zonder ook maar de geringste hoop, en te aanvaarden tenslotte dat wat je maakt nergens blijft. En mocht je beroemd worden of blijven, gedurende enige honderden jaren, dan zal het zijn op grond van een totaal verkeerde interpretatie van de werkelijke bedoeling.
Dit is een ronduit troostrijk inzicht en de passage ontroert mij opnieuw, ook door het meanderen van de taal, het tastende zoeken naar een zinrijk verband.
Leren we in de werkversies een andere Reve kennen? Misschien niet. Maar we leren hem wel beter kennen. Zo zie je in de handschriften de verwevenheid van wat ‘Op weg naar einde’ zou worden en andere teksten, die later en in een ander verband zouden verschijnen, zoals in de ‘Brief aan mijn bank’, waarin de roemruchte ezel voor het eerst verschijnt. Ook aangekondigd wordt met kroontjespen het Boek van Violet en Dood. Minstens zo boeiend om te zien is dat achter de schrijver die zichzelf in de romantisch-decadente traditie plaatste een heel harde werker school, een arbeider. Zinnen en passages worden heel vaak onder handen genomen, telkens op zoek naar de meest trefzekere verwoording van wat uiteindelijk toch niet kan worden uitgesproken. De chaos moet hoe dan ook worden bedwongen. Wat ik vooral zag tijdens de avonden met de werkversies op schoot en tafel: hoe een schrijver zijn angst en schaamte overwint door middel van stijl.
Op weg naar het einde liep goed, waardoor Reve in 1964 een huisje kon kopen aan de Dorpsweg in het Friese Greonterp. Daar werkte hij verder aan zijn brieven voor Tirade, aan het vervolg van wat hij wel aanduidde als ‘mijn tweedelige briefroman’: Nader tot U. Over de poëzie in dat boek schreef Piet Gerbrandy een prachtig boek, Pelgrimsliederen. Daarover later nog iets.
De meeste dagbladen kwamen deze maand niet veel verder dan de mistroostige retorische vraag of “hij nog wel gelezen wordt”, waarna schrijvers die doorgaans bekenden hem nauwelijks te lezen daar in 300 woorden verslag van mochten doen. Laten we voor hen bidden. Maar laten we vooral genieten van wat er nu op tafel ligt: nieuw materiaal na bijna zestig jaar, nieuwe beschouwingen, tentoonstellingen, avonden en documentaires en oude boeken die toch telkens weer nieuwe lezers vinden.
Laat een reactie achter