Het is een artikel dat al deze zomer verscheen in El País, maar pas de laatste tijd wordt het veel besproken in de kringen waarin ik verkeer: een artikel over de vleesonderzoeker José Manuel Lorenzo. In de titel is er al sprake van ‘de schaduwzijde van de wetenschap’ en dat gaat niet over het onderwerp dat Lorenzo bestudeert maar de hoeveelheid artikelen die hij aan dat werk wijdt: met 176 wetenschappelijke publicaties in alleen al 2022 is Lorenzo de productiefste wetenschapper van Spanje.
176 artikelen – dat is er ongeveer één op iedere twee dagen, en als je in ogenschouw neemt wat een gedoe wetenschappelijke publicatie is: schrijven, opsturen, reageren op wat anonieme beoordelaars zeggen, herschrijven, nogmaals zeggen wat nogmaals anonieme beoordelaars zeggen, enzovoort, kun je dat alleen doen als je enorm veel samenwerkt met allerlei anderen. Dat schijnt Lorenzo dan te doen: uit het artikel in El País blijkt dat hij allerlei artikelen heeft over onderwerpen waarvan hij niets afweet, en waarvoor hij samenwerkt met Indiase en Iraanse medeauteurs waarvan hij zelf toegeeft dat hij ze nooit heeft ontmoet. Het zijn zoveel artikelen (ik vraag me af of er neerlandici zijn die er zoveel publiceren gedurende hun loopbaan, in welke tijdschriften zou je die ook kwijt moeten) dat sommige mensen zeggen dat hij veel van de artikelen die hij publiceert niet eens gelezen heeft.
(Ik denk dat ik best veel lees, maar ik denk niet dat ik 176 wetenschappelijke artikelen per jaar lees. Kom mij niet vertellen dat ik op deze site wel meer dan 176 dagen per jaar schrijf, want zo’n stukje is heus wel wat anders dan een heus artikel.)
El País weet ook nog te melden dat de wereldkampioen publiceren waarschijnlijk de Britse cardioloog Gregory Lip is, die rond de 250 artikelen per jaar zit: iedere werkdag één. (Dit is zijn pagina bij Google Scholar.)
Natuurlijk: hoe harder mensen werken, en hoe meer onderzoekers onderzoeken, des te beter is het. Maar als het zover gaat dat je begint te publiceren over onderwerpen die je niet duidelijk interesseren, is er iets anders aan de hand. De krant wijst op de doorgeschoten jacht op prestige: lang was het aantal gepubliceerde artikelen de maat waaraan je onderzoeker mat, en als dat zo is zijn Lip en Lorenzo dus de beste onderzoekers ter wereld. Ze drukken daarmee, schrijft El País, onderzoekers die bescheidener zijn, en wachten tot ze eerst wat belangrijks te vertellen hebben voor ze weer een artikel schrijven weg.
Dat is vast allemaal waar. Het wetenschappelijke systeem is kapot – al wordt er in Nederland en aan het artikel in El País te lezen inmiddels ook in Spanje – wel iets aan gedaan.
Maar het heeft vooral ook iets intens treurigs. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat het nog uitmaakt of je meer publiceert dan laten we zeggen 75 artikelen per jaar. Je bent dan al volgens alle bestaande maten zo intens succesvol dat alle subsidiepotten zich automatisch voor je openen als je in de buurt komt. Het voelt dan als een verslaving, als een zucht om een zelfverzonnen wereldrecord te stellen. Lip en Lorenzo hebben allebei best redelijke banen (bij de Universiteit van Liverpool en bij een Spaans instituut voor vleesonderzoek), maar dat is nu toch ook weer niet de top van de top.
Welke vreugde ze beleven aan zo’n eindeloze lijst van publicaties die ze wel geschreven, maar niet gelezen hebben: ik zou het niet weten. Voor de meeste onderzoekers die ik ken is publicatie een noodzakelijk kwaad. Je wilt dingen onderzoeken, en natuurlijk wil je de wereld daar ook kond van doen, maar het proces van je bevindingen precies volgens de regelen der kunst opschrijven en dan te maken krijgen met allerlei commentaar waarvan je helemaal niet per se altijd het gevoel hebt dat je artikel beter wordt, zouden de meesten waarschijnlijk liever overslaan.
Dat 250 keer per jaar doen lijkt me keihard werken, maar je levert er de enige vreugde voor in die een wetenschapper kan hebben: die van het gevoel, af en toe, dat je iets hebt ontdekt. Want daar lijkt me in dat geval geen tijd meer voor.
Gert de Jager zegt
Dank! Met ‘Did the Addition of Olive Cakes Obtained by Different Methods of Oil Extraction in the Finishing Diet of Bísaro Pigs Affect the Volatile Compounds and Sensory Characteristics of Dry-Cured Loin and “Cachaço”?’, gepubliceerd op 27 juni jl. door Lorenzo is samenwerking met tien anderen, waaronder Portugezen, Brazilianen en Spanjaarden, ben ik in ieder geval weer helemaal bij.
Robert Kruzdlo zegt
Schitterend. Een kunstenaar die het goochelen met taal beheerst. Die heb je ook in de beeldende kunsten. Een tablet inplaats van papier, een programma en hup je hebt een vlaflip tekening.
Robert Kruzdlo zegt
Elke dag lees ik El Pais om bij te blijven, zonder dat ik de boeken gelezen heb waarover de courant uitgebreid aandacht aan besteed. Sommige schrijvers hebben een *genetische aanleg voor AI- structuren* en leggen fluitend hun pen neer als ze, overmoedig door een schrijfmanie, een file afgewerkt hebben waar voor andere het tobben en twijfelen, nooit ophoudt. Ik geloof dat het K. was die schreef: Ik kan schrijven als de anderen, alleen heb ik een beter geheugen dan de anderen dat ik vroeger niet kon schrijven niet ben vergeten. Dat het het niet vergeten ben helpt mij niet om te kunnen schrijven en kan ik toch niet schrijven. Tobben is iets anders dan aanfluitend door het leven gaan.