De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen (3.3)
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. Dit stukje past in een bredere inleiding die de positie van het Nederlands in Vlaanderen beschrijft, om van daaruit verschillende verschijningsvormen van Engelse invloed te introduceren. Concreet bekijken Jan en Eline hier de media-inspanningen die er kwamen om de oriëntatie op de Noord-Nederlandse norm in Vlaanderen mee vorm te geven, en de eigen informele omgangstaal die daar onrechtstreeks uit voortkwam. Meer achtergrond bij de ABN-acties is te vinden in de podcast ‘Kinderen van het ABN’ van Miet Ooms.Door een technische vergissing verschijnt dit stuk vandaag, in plaats van op maandag.
In de loop van de twintigste eeuw klonk de Vlaamse roep naar meer rechten voor het Nederlands steeds luider. Dat bracht de vraag met zich mee hoe dat Nederlands er dan precies moest uitzien. Na de val van Antwerpen in 1585 had het Zuiden niet hetzelfde standaardiseringsverhaal als het Noorden. In Vlaanderen was vooral het plaatselijke dialect de spreektaal bij uitstek. De schrijftaal was archaïsch en te weinig uniform om als standaardtaal te fungeren. Toen de Vlaamse Beweging in het jonge België meer plaats wilde opeisen voor het Nederlands, drong de queeste naar een standaardversie van dat Nederlands zich helemaal op de voorgrond.
Leentjebuur spelen was een eerste van twee logische opties. Taalkundige Dirk Geeraerts vatte in 2001 de redenering als volgt samen: “Vlaanderen heeft geen Nederlandse standaardtaal, Vlaanderen wil een Nederlandse standaardtaal, er is een Nederlandse standaardtaal in Nederland, en dus adopteert Vlaanderen die bestaande standaardtaal”.
Dit argumentatief heldere schema stootte wel op wat ideologische kanttekeningen. Kon het wel dat de pronktaal van de Vlaming een import van elders zou zijn? Valt Vlaanderen zo niet van de regen in de drop? Komen er geen te pijnlijke herinneringen aan Willem I boven? Aan de andere kant van het debat werd geijverd voor een eigen Vlaamse norm.
Het uniforme spellingsysteem van 1864 was al een teken aan de wand van wat de komst van de Taalunie in 1980 finaal zou bevestigen. Eenheid zou uiteindelijk toch voorop staan, met slechts beperkte ruimte voor Zuid-Nederlandse kenmerken. Het doorslaggevende argument was dat het de Vlaamse zaak zou vooruithelpen om aan te sluiten bij de Noord-Nederlandse norm die toen al als prestigetaal werd erkend. Om de gedroomde taalunie te bereiken, moest de modale Vlaming dan wel nog even die standaardtaal goed (willen) leren beheersen en verkiezen boven het eigen dialect. Mede omdat er wat rust kwam in de politieke taalstrijd tegen het Frans, kwam de verspreiding van de uit Nederland geïmporteerde standaardtaal er in de loop van de twintigste eeuw bovenaan de agenda. Een uitvoerige en uitzonderlijke taalplanningscampagne tekende vooral de tweede helft van de twintigste eeuw. Die speelde in op de reële vraag naar informatie over de standaardtaal. Zeker de jonge Vlaamse elite wil met een Nederlandse standaardtaal de eigen culturele identiteit uitdragen.
Bijna ondenkbaar is het nu. Net voor het journaal, volop in primetime, kregen Joos Florquin, Fons Fraeters en Annie Van Avermaet vijf minuten zendtijd op de Vlaamse omroep. In Hier spreekt men Nederlands gaven ze Nederlandse les aan kijkend en leergierig Vlaanderen. Hieronder volgt een fragment van een aflevering die we opdiepten uit het VRT-archief:
Joos Florquin | Sommigen twijfelen aan de uitspraak van de eerste ‘o’ in ‘bioscoop’, omdat men geneigd kan zijn het woord te scheiden volgens de klassieke samenstelling in ‘bio’ en ‘scoop’. In de praktijk spreken we deze ‘o’ uit als de ‘o’ van ‘pot’, mede onder de invloed van de zeer veel gebruikte afkorting ‘bios’. |
Annie Van Avermaet | Een filmtheater noemt men in Zuid-Nederland meestal een kinema, in Noord-Nederland gewoonlijk een ‘bioscoop’. |
Fons Fraeters | Als de prof vandaag geen college houdt, dan ga ik naar ‘de bios’. |
Annie Van Avermaet | Dat doet hij meer, zo ‘een bioscoopje pikken’. |
Fons Fraeters | Ze bedoelt dat ik af en toe naar ‘de bios’ ga. |
Het fragment toont twee typische voorbeelden van de taalpedagogie die toen in boeken, radioprogramma’s en televisie-uitzendingen was te vinden. Eerst is er de nadruk op uitspraak: hoe klinkt dat Standaardnederlands nu? Verder toont het fragment de aandacht voor lexicale variatie van het type “zeg niet, maar wel”. Een boel termen die in de Vlaamse woordenschat werden geïntroduceerd om de Franse invloed te weren, waren niet gangbaar in het Noord-Nederlands en moesten dus geweerd worden met het oog op een taalunie. “Zeg niet punaise,maar wel duimspijker”werd zo “zeg niet duimspijker, maar wel punaise”. Nederlanders gebruikten in die gevallen immers gewoon die Franse term. Andersom ging het ook om termen waar Vlamingen nog vernederlandste Franse woorden gebruikten waar die in Nederlanders niet de voorkeursterm waren, zoals hier cinema als voorbeeld wordt aangehaald. Zeg niet cinema, maar wel bios(coop). Wat vroeger niet tot de standaardtaalwoordenschat werd gerekend, is dat vaak intussen wel. Duimspijker is zo volgens de taaladviesliteratuur intussen wel aanvaard als standaardtaal in België.
Het “zeg niet, maar wel”-denken nestelde zich vanuit dit soort ABN-inspanningen in de Vlaamse taalcultuur. Wie zijn midlifecrisis nadert of al achter zich heeft, kan zich beslist nog enige vorm van lijstjesleren voor de geest halen. Een 33-jarige Vlaamse vader die studenten een tiental jaar terug interviewden voor een onderzoeksproject, diepte volgende herinnering op:
Vader | Ja, wij hadden in het derde middelbaar een leerkracht en daar kregen wij, die had een bepaald deel van zijn dinge, en dat was taalzuivering. Tis alweer en nie weeral, tis yoghurt en niet yughurt. |
Interviewer | Ah ja, yoghurt. |
Vader | En en allez, en diejen had dan zo echt, da waren denk ik vijftien à twintig A4-bladzijden vol me “het is da en nie da”. |
In een terugblik voor VRT in 2021 beschrijft Annie Van Avermaet gevat de spanning tussen de bedoelingen van de taalpedagogie en mogelijke ongewenste neveneffecten:
Soms leek het alsof mensen hun mond niet meer durfden open te doen uit schrik om iets verkeerd te zeggen. Wij vonden dat heel jammer, want we wilden net het tegenovergestelde bereiken, namelijk dat mensen de liefde voor taal ontwikkelden. Maar in die tijd hadden we die harde aanpak misschien wel nodig.
Programma’s als Hier spreekt men Nederlands wilden de Vlaming de standaardtaal aanleren, met het oog op sociale mobiliteit en een toekomst voor het Nederlands in België. Dat is gelukt in de zin dat de taalpedagogie er zeker voor zorgde dat het Standaardnederlands als meest juiste en beste vorm van het Nederlands werd aanvaard. Een neveneffect van het wel erg expliciete taalonderwijs was dan blijkbaar wel een diepe onzekerheid over het eigen vermogen die standaardtaal te gebruiken. Benno Barnard merkte zo misschien wel wat scherp op dat ‘de Vlaming een schier tribale gehechtheid aan zijn taal soepel koppelt aan een morsig onvermogen om zich er in uit te drukken’.
De kleerkast helpt daarbij wel ‘ns om de situatie wat genuanceerder te vatten. Het is een metafoor die wij via Dirk Geeraerts leerden kennen, en die anderen aan Gaston Durnez toeschrijven. Het Standaardnederlands ziet de Vlaming als een zondagspak: staat je beeldig, maar zit niet erg lekker. Met het Standaardnederlands kon je, net als met een zondagspak, maar moeilijk op café. Door de informalisering van de maatschappij voelde het ook steeds minder geschikt om aan te trekken voor het werk. In die zin was het tijd om te gaan shoppen voor een outfit die wel gepast aanvoelde voor onze supraregionale maar niet strikt formele interacties. Het fragment van onze 33-jarige vader hierboven toont alvast enkele kenmerken van die passe-partout van ons Nederlands. Dieje in plaats van die, nie in plaats van niet. Het rijtje vult zichzelf aan met vormen als ge in plaats van je of plekske in plaats van plekje.
Auteur Geert Van Istendael noemt het Verkavelingsvlaams, en ziet het als een uiting van Vlaamse zelfgenoegzaamheid. Geeraerts vermeldde ooit de term Soapvlaams, als verwijzing naar de substandaardvormen in Thuis en Familie. De Gentse taalkundige Johan De Caluwé beschreef het als schuifknoppen, waarbij de Vlaming al naargelang de situatie meer of minder van de tussenvormkenmerken inzetten.Allemaal samen leerden we het tussentaal noemen. Ook die term is zeker niet neutraal, en benadrukt de geladenheid van het maatschappelijk debat over taal in Vlaanderen. Met de regelmaat van de klok verschijnen stukken in de krant die het Vlaamse informele taalgebruik aan de galg praten, die TV-figuren beschimpen die al te weinig standaardtalig spreken, of de openbare omroep op zijn verantwoordelijkheid tot talig volksonderricht wijzen. Omgekeerd wordt wie een kritische bedenking over taal(vaardigheid) durft te maken, vaak gelijk aan de kant gezet als een autoritaire anti-woke conservatieveling.
Aan de ene kant cultiveren we een verering, eerbied, verafgoding van taal, en proberen we er behoedzaam mee om te springen, maar tegelijkertijd en misschien net daardoor lijkt het ons soms moeilijk om ons soepel in een standaardvariëteit uit te drukken. Of het wordt toch als dusdanig aangevoeld door een kant van het debat. Die kant maakt zich zorgen. De andere kant benadrukt dan weer dat de Vlaamse situatie niet zo uitzonderlijk hoeft bevonden te worden. Ook in andere taalgebieden kijkt men op naar de norm, maar ook daar wordt hij niet zomaar overgenomen.
En toch. Taal in Vlaanderen is een punt van zorg, van onzekerheid en van debat. Als taalgemeenschap hebben Vlamingen zich altijd weerbaar moeten tonen, in Brussel tegen het Frans, maar daarbuiten ook tegen de Noord-Nederlandse variant die in de jaren zestig als norm werd voorgehouden. Dat lijkt een wezenlijk verschil met Nederland, waar taal doorgaans toch vooral z’n gangetje gaat. De taaleenheid die tussen de twee gebieden is ontstaan en werd binnengekopt met de oprichting van de Taalunie in 1980, verandert die fundamentele historische verschillen niet.
De vraag is in welke mate die fundamentele historische verschillen ook vandaag nog kleuren hoe er naar het Nederlands wordt gekeken en hoe er met andere talen wordt omgegaan. Die vraag stellen we hier expliciet voor het Engels, voor twee verschijningsvormen van het Engels. Er is de mate waarin we het Engels als lingua franca en communicatietaal omarmen, en er is de manier waarop het Engels zich vermengt met het Nederlands. We leiden in de volgende delen van deze reeks elk van beide vormen van taalinvloed kort in en geven weer hoe we vanuit de taalgeschiedenis van Vlaanderen en Nederland mogelijke verschillen zien of verwachten tussen de twee gebieden.
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het volgende artikel in deze reeks: Waarom Vlaanderen: een lingua franca in een meertalig Vlaanderen
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Waarom Vlaanderen? Taalwet, taalstrijd, taalgrend
Laat een reactie achter