Duimen worden er in de Nederlandse struwwelpetriades niet meer afgeknipt, voorzover ik heb kunnen nagaan. Te wreed bevonden? Dat kan het nauwelijks zijn: we vinden wel verminkingen als afgeknipte vingers, neuzen en oren en zelfs een afgebeten neus.
1. In Het luistervinkje van J.J.A. Goeverneur, in De ondeugende kinderen uit 1852 krijgt de afluisterende en doorroddelende Lotje niet alleen een slotje op haar mond en oren maar de Reusman dreigt ook nog haar neus af te bijten.
Daar kwam Reusman binnenstappen;
Lotje wou hem graag ontsnappen;
Maar hij wist haar te betrappen,
En hing – wat een straf voor Lot!
Haar voor oor en mondje een slot.Nu kan Lotje niet meer hooren,
Niet meer babblen als te voren.
Moeder, kom, of ze is verloren,
En de Reusman bijt, tot straf,
De arme meid den neus nog af.
Hoe oneerlijk! Maar wel lekker gruwelijk. Ook doet het deugd eens een keer een aardig rijmschema te zien, aaabb.
2. Uit 1859 stamt het verhaal Mietje de nagelbijtster van Hopmanius (onderstaande prenten komen uit een anonieme herdruk uit 1910). Mietje worden niet alleen als in een martelkamer met een nijptang de nagels uitgerukt, maar ze is er nog dankbaar voor ook, in de sadistische fantasie van de volwassen opvoeders:
Hebt gij dat meissje niet gekend,
Dat altijd op haar nagels beet,
En steeds aan zeere vingers leed?
Nu heeft zij dat gebrek ontwend.Toen noch verzoek, noch strenge straf,
Zoo streng als het slechts mooglijk was,
Het eigenzinnig kind genas,
Of in het minst verandering gaf,
Toen kwam de smid van d’overkant,
En greep het spartlend meisje aan,
Voor dat het op den loop kon gaan.
Hij had een nijptang in de hand,
En daarmeê trok de zwarte man
Haar tot een welverdiende straf
De nagels van de vingers af;
De pijn…. ’k zeg liefst geen woord er van.Zij moest terstond naar bed gebragt;
Zij kermde droevig dag en nacht:
“Wat was ik een ondeugend kind!”
En schreide schier haar oogjens blind.
Maar toen zij weêr genezen was,
Toen gaf zij Pa en Moê een zoen,
En zei: “Ik zal het nooit weêr doen.”
Dat lief en braaf van Mietje was.
Op zich zou het een hoffmanniaans verhaal zijn, alleen zijn a) de tekeningen veel te realistisch waarmee ze hun charme verliezen en b) is de tekst doorwemeld van tegen de borst stuitende, overbodige en zelfs contraproductieve immers ongeloofwaardige pedagogiek. Jammer.
3. Ik heb de volgende struwwelpetriade ook ondergebracht bij de imitaties van Hoffmanns verhaal van Paulientje en de zwavelstokjes (blog 330), omdat het zo gruwelijk afloopt en de dader het kind zelf is, maar hier past het ook, omdat er met een scherp voorwerp lichamelijk letsel wordt toegebracht en de dader een ander is. Daarom, op veler verzoek, vooral dat van mezelf, nogmaals het fraaie verhaal van Mietje en het mes uit Stoute kinderen voor zoete kinderen geteekend en berijmd van Norweb uit 1860.
O! Mietje, Mietje! pas toch op,
Wat doet ge met een mes?…
Speel liever met uw mooije pop,
Of brei, of leer uw les!
Kom, wacht nog maar een oogenblik,
Dan komt uw moeder weêr,
En snijdt voor u dien peperkoek;
Toe, leg dat mes gaauw neêr. –
Maar neen, zij gaat met snijden voort,
Daar heltp geen bidden voor…
Het mes schiet uit,
Door niets gestuit!
En snijdt haar midden door! –
Daar rolt het lijfjen op den grond,
De beenen blijven staan!
Nu is ’t te laat,
Geen schreeuwen baat,
Met Mietje is ’t gedaan! –
4. In Een mes, een vork, een licht, een schaar, Brengen kinderen in gevaar, in De kameraadjes van Pietje Smeerpoets uit 1900, wordt tussen neus en lippen door vermeld, in een niet overal te volgen metrum:
Lisa, met de schaar, niet bang,
Knipt in ’t tafelkleed en o wee!
Een stukje van haar vinger mee.
Terwijl we natuurlijk willen weten, hoe groot is dat stukje? Is het een velletje of is het een heel kootje? Moet ze vreselijk gillen en krijgt ze bloedvergiftiging zodat ze doodgaat? Maar ja, de tere kinderziel, hè.
5. Annie Eenoor, in Leelijke gewoonten en gebreken uit 1905, probeert zichzelf te knippen, maar knipt zich een oor af:
Maar, o, hemel, wat een schrik,
Wat een vreeslijk oogenblik!
’t Schaartje, eensklaps uitgeglipt,
Heeft een oortjen afgeknipt.
Och, wat heeft het kind een pijn!
’t Moet dan ook wel vreeslijk zijn.
En het oortje? och wat spijt,
Is ze voor haar leven kwijt.
6. In hetzelfde boek verliest ook Klaartje Luistervink een oor als ze luistervinkend op de grond valt.
’t Oortje was geheel verpletterd,
Dokter zei, het moest er af,
Nu, dat was wel hard voor Klaartje,
Maar het was verdiende straf.
En daar zit geen greintje ironie in.
7. In het anonieme Piet met de speen, Lize met de speen uit 1905 wordt de mannelijke speenzuiger door de snijder Sik niet alleen zijn speen maar ook zijn hele neus afgeknipt. (De compositie van de tekening is duidelijk van Hoffmann overgenomen.)
Met zijn groote en scherpe schaar
Komt Snijder Sik en …. knipt zoowaar
Het speentje af, maar wat verdriet!
Tevens den neus, zooals gij ziet.
Hoe het met snijder Sik afloopt vertelt het verhaal niet – krijgt hij een medaille of slijt hij zijn dagen in de nor? – maar voor Pietje moet de dokter komen.
Verbonden ligt hij lang te bed,
Maar dat doet men niet voor de pret.
En schoon Piet eindelijk is genezen,
Hij zal toch altijd leelijk wezen._____
Dit stuk verscheen eerder op VandaagsVertaalProbleem
Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Robert Kruzdlo zegt
Dank voor de serie over struwwelpetriade, ik ben er mee grootgebracht. Ook in het Duits. Kent u het syndroom van Capgras, een ongewone waanzin, maar die verband houdt met ons onbewuste en de erfenis van de archetypen die we ook kunnen vinden in sprookjes en in oudere fabels, waar niemand is wie het lijkt te zijn, zelfs je eigen kinderen, omdat deze – in het hoofd van de schrijver met de toegang tot het Capgras syndroom- is veranderd in een ander. In die tijd bestond het probleem alhoewel nog niet beschreven zoveel ik weet, op een infantiele manier.