Onlangs nam Marjolein van Herten afscheid van het Meesterschapsteam Nederlands. Andere leden van het MT Nederlands boden haar ter gelegenheid daarvan een bundel overwegingen aan bij het gedicht Vergezichten en gezichten van Lieke Marsman. Vandaag publiceren wij deze beschouwingen, die samen een ‘leeswijzer’ willen zijn bij dit gedicht.
(Verslag van een gesprek met twee scholieren, voor hun PWS)
Wat is het verschil tussen een waarheidsgetrouw verslag en een gedicht? Ik lees Vergezichten en gezichten van Lieke Marsman als een reflectie op dat onderwerp. Het gaat over liegen als politicus en de waarheid spreken als dichter, en wat er gebeurt als oude volksliedjes klinken uit de mond van de eerste of prozaïsche werkelijkheid uit de mond van de tweede.
Op harde feiten gestoeld bewijs is er niet voor, maar Dichters des Vaderlands krijgen waarschijnlijk nog net iets vaker dan andere dichters de vraag ‘waarom is dit nu eigenlijk een gedicht’? In ingezonden brieven worden ze er soms om aangevallen: is nu echt uitgerekend de schrijver van deze regels het waard om zich dichter te noemen en dan nog wel des vaderlands. Je kunt, bijvoorbeeld, het begin van Vergezichten en gezichten ook zo opschrijven. Is het dan niet het begin van een verhaaltje?
Ik ging op pad met in mijn kielzog natuurlijk mijn beige dwergpoedel. We liepen lang, al gauw werd langs de A1 bij Muiden de eerste blokkade zichtbaar. Nog in het ochtenddonker, een landingsbaan aan tractorlichtjes, voorafgegaan door een plechtige politiecolonne.
De vraag, gesteld in ingezonden brievenrubrieken, maar ook natuurlijk ook vaak in de klas, is lastig te beantwoorden, en precies dat maakt hem interessant. Ik heb de indruk dat veel poëzieliefhebbers de vraag ongeveer even schouderophalend terzijde leggen als de meeste krantenlezers een gedicht. Maar dat is ook niet bevredigend. ‘Het is een gedicht omdat de dichter zegt dat het een gedicht is’ verlegt het probleem alleen maar, want wie is dan een dichter die dat zeggen mag?
Ongelogen
Het antwoord op deze vraag begint normaliter met een discussie van de vorm. Als je goed kijkt, zie je dat Marsman hier als het ware de hele trucendoos open gooit. Er zijn in het eerste stukje al regels die rijmen (landingsbaan / voorafgegaan) en bovendien benaderen sommige regels de jambische pentameter (‘Ik ging op pad met in mijn kielzog’, ‘Nog in het donker een landingsbaan’) ook al vallen ze er niet precies mee samen. Bovendien is die afbreking van regels ook niet zomaar toevallig, ze eindigen bijvoorbeeld altijd op een betekenisvol woord (als je alleen de slotwoorden van alle regels bij elkaar neemt, krijg je een indruk van de strekking van het gedicht). Alle zinnen eindigen ook op het einde van een regel, en juist niet op een punt, met uitzondering van de zin ‘Let op: …. Londen boekte’, die tussen haakjes staat.
Alleen: ook de aandacht voor de vorm verlegt het probleem alleen maar, want alsnog rijst de vraag: waarom heeft de dichter besloten woorden te laten rijmen, bijna jambisch te schrijven, of de regels af te breken en geen punten te zetten. Vergezichten en gezichten bestaat verder uit volkomen gewone, misschien zelfs alledaagse taal, er komen geen overdreven dichterlijke woorden in voor, en de zinnen zijn opgebouwd volgens regels die ook de journalisten hanteren.
Ik zou zeggen dat die middelen de tekst niet tot een gedicht maken, maar alleen laten zien en horen dat het een gedicht betreft, en niet een normale mededeling. Normale mededelingen – van het soort waarmee de meeste artikelen in de krant gevuld zijn – gaan op een bepaalde manier over de werkelijkheid als een constellatie van ‘feiten’. Van een willekeurige mededeling in non-fictieproza kun je beweren dat die waar is of onwaar, gelogen of ongelogen. Je kunt er wel over van mening verschillen, maar dan verschil je in je interpretatie van de feiten.
Feiten
Dit alles geldt niet voor een gedicht. Als we erachter komen dat Lieke Marsman nooit een beige dwergpoedel bezeten heeft, kunnen we haar niet uitmaken voor een leugenaar, zoals we ook geen enkele conclusie kunnen trekken uit het gedicht over de plaats waar de premier van Nederland zich op enig moment op welk type vervoermiddel bevond.
Tegelijkertijd wordt er in het gedicht over ‘de werkelijkheid’ wel iets gezegd. Er wordt wel degelijk verwezen naar de premier, wat er over hem wordt medegedeeld hangt aantoonbaar samen met de persoon die in Nederland eind 2022 de ministerraad leidde. Dat betreft bijvoorbeeld de constatering dat hij betrekkelijk vaak op een fiets gezien is, maar er wordt over hem ook een beeld getoond waarin niet duidelijk is in hoeverre hij zich iets aantrekt van andere mensen. Het gedicht gaat dus over een ‘andere’ werkelijkheid dan die van de feitelijkheden.
Een belangrijke vraag daarbij is dan of dit de waarheid is van de persoon Lieke Marsman. In het openbare gesprek over poëzie wordt je geacht te zeggen dat dit niet zo is, dat er een verschil is tussen de persoon Marsman en de ik in het gedicht, maar de vraag doet zich dan wel voor waarom een dichter die vorige maand voor de 15e keer op rij in volle overtuiging op de VVD heeft gestemd dit gedicht ooit zou schrijven. We kunnen uit dit gedicht gevoeglijk de conclusie trekken dat het heel onwaarschijnlijk is dat Marsman zo’n dichter is – dat is dus een conclusie over de wereld van de feiten.
Onwaarschijnlijk
Het is in dat verband ook nog belangrijk om je af te vragen hoe het gedicht van Marsman zich onderscheidt van een verhaal, van fictie. De auteur van fictie kun je ook geen leugens verwijten als ze een verhaal schrijft waarin iemand wakker wordt in de gedaante van een kever, omdat er geen wetenschappelijk bewijs is dat zo’n gedaanteverandering zich ooit heeft voorgedaan.Toch speelt, zou ik zeggen,een verhaal zich nog steeds in doorsnee af in een wereld van feiten, zij het van alternatieve feiten: in een wereld waarin spoken bestaan, kan dit of dat gebeuren. De alledaagse logica blijft bestaan, tenzij daar expliciet afstand van wordt genomen. Gedichten houden zelfs van die logica enige afstand. Vandaar dat je over een verhaal nog steeds kunt zeggen dat het ‘onwaarschijnlijk’ is, maar van een gedicht niet.
Waar de alledaagse taal altijd strak gebonden is aan feitelijkheid, en die feitelijkheid altijd veronderstelt, zelfs al is het de alternatieve feitelijkheid van fictie, daar maakt juist de altijd wat strakkere vorm van een gedicht het mogelijk om anders over die werkelijkheid te praten, een andere dimensie van de waarheid aan de orde te stellen.
Intrigerend is nu dat het gedicht Vergezichten en gezichten die hele kwestie op een aantal manieren aanraakt, bijvoorbeeld door te verwijzen naar een bekende bundel van M. Vasalis waarin concrete gezichten worden tot visionaire vergezichten, maar ook door de manier waarop politici, zoals de premier van 2022, het niet al te nauw nemen met de feitelijkheid. Marsman beschrijft dat als een ‘eeuwenoud volksliedje’, de oervorm van het gedicht:
‘k Ben een realtime archivaris,
ik gooi alle dingen weg
Zo weet niemand meer wat waar is,
geloof dus maar wat ik je zeg
De premier heeft afstand genomen van de feitelijkheid door in versregels te spreken (het afgekorte ‘k is ook een poëtisch middel bij uitstek). De dichter verwijt hem dat hij het niet bij proza heeft gelaten.
Laat een reactie achter