Van alle taalkundige subdisciplines heeft de semantiek, de studie van betekenis, de duidelijkste overlap met de filosofie. Vandaar dat semantici af en toe hoofdstukken schrijven in filosofische handboeken en pakweg sociolinguïsten of fonetici niet. Tegelijkertijd gaat de semantiek ook over een van de aspecten van de taal die zich het lastigst wetenschappelijk laat bestuderen: waar je precies kunt meten hoe een i verschilt van een e, en precies kunt tellen welke constructies vaker worden gebruikt door stedelingen dan door mensen op het platteland, laat zich veel lastiger bepalen wat een willekeurig woord betekent.
Toch hebben semantici, precies omdat ze dit soort kwesties op een wetenschappelijke, dat wil zeggen: empirische, manier proberen te benaderen, de filosofen nog wel wat te zeggen. Dat blijkt uit het hoofdstuk dat Frederike Moltmann schreef voor een handboek over de filosofie van gebeurtenissen (hier is een kladversie).
Intuïtief denken
Uit taalanalyse blijkt, zegt Moltmann, dat mensen in het dagelijks leven gebeurtenissen in ieder geval onderscheiden van feiten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het verschil tussen de volgende twee zinnen:
- De ontmoeting was gisteren.
- Het feit dat we elkaar ontmoeten was gisteren. [vreemd]
Anders dan gebeurtenissen (zoals ontmoetingen) kunnen feiten niet in de tijd geplaatst worden. Zodra we van een gebeurtenis een feit maken, verliest het zijn tijdelijkheid. Ook kunnen feiten niet op dezelfde manier gekwalificeerd worden als gebeurtenissen:
- Jan sprak langzaam / (De gebeurtenis van) Jans spreken was langzaam.
- Het feit dat Jan sprak was langzaam. [vreemd]
Aan de andere kant behandelen we gebeurtenissen in de taal ook anders dan materiële voorwerpen. Zo kunnen we de laatste wel combineren met een werkwoord als bestaan, maar gebeurtenissen niet:
- Dit huis bestond tien jaar.
- Dit ongeluk bestond gisteren. [vreemd]
Je kunt best begrijpen wat er met de tweede zin bedoeld is, maar we kunnen gebeurtenissen (zoals auto-ongelukken) nu eenmaal niet met bestaan combineren. Zulke voorbeelden laten zien dat ons intuïtieve denken – dat feiten, gebeurtenissen en materiële voorwerpen onderscheiden dingen zijn – zelfs in de grammatica is doorgedrongen. De zin over ‘het ongeluk bestond’ is niet grammaticaal.
Geen einde
Hoewel het me tot nu toe in dit stukje is gelukt met zelfstandig naamwoorden (de semantische veelvraten onder de woordsoorten), zijn werkwoorden dé woordsoort voor het uitdrukken van gebeurtenissen in taal. Sterker nog, ieder werkwoord lijkt altijd ‘gebeurtenis’ als deel van de betekenis te hebben. Maar hier kunnen we in menselijke taal doorgaans vier soorten gebeurtenissen beschrijven.
Er zijn namelijk, bijvoorbeeld in het Nederlands, vier soorten werkwoorden. De eerste groep noemen we statisch: ze beschrijven een toestand die in principe eindeloos kan voortduren (slapen, liggen, bezitten). Natuurlijk komt er een eind aan iemands zitten als die iemand sterft en omrolt, maar met zulke eigenaardigheden van het fysieke bestaan houdt de taal geen rekening. Er is geen inherent eindpunt aan het zitten, het houdt niet vanzelf op, maar alleen als er iets anders gebeurt.
Zoiets geldt ook voor activiteitswerkwoorden, zoals dansen of praten. Het verschil is – de naam zegt het al – dat het onderwerp van de zin zich hier actief gedraagt. Zitten is een lichaamshouding die je aanneemt en daarna hoef je niets meer te doen, maar met dansen ben je wel actief bezig zolang als het duurt. Dat staat niet in de weg dat activiteitswerkwoorden net zo goed als statische werkwoorden gebeurtenissen beschrijven die geen natuurlijk einde hebben.
Ervaren
Dat is anders voor twee andere soorten werkwoorden, die in het Engels achievement verbs en accomplishment verbs worden genoemd, wat ik nu even vertaal met prestatiewerkwoorden en voltooiïngswerkwoorden. Een voorbeeld van het eerste is ‘de top bereiken’, een voorbeeld van het tweede ‘een huis bouwen’. Het verschil is dat je het eerste in een oogwenk doet (al gaat er natuurlijk meestal heel veel geklauter en voorbereiding aan vooraf), terwijl het tweede het langdurige proces beschrijft dat een natuurlijk einde vindt op het moment dat het huis klaar is. Het verschil tussen deze twee soorten werkwoorden en de andere twee (met name de activiteitenwerkwoorden) is dus dat er een eindpunt in zit gebouwd.
Het fascinerende van dit alles vind ik dat je aan nauwkeurige analyse van de taal zo kunt ontdekken hoe wij de wereld kennelijk van nature zien en in categorieën indelen. Het is niet bedacht aan een tekentafel, maar op de een of andere manier in de loop van de eeuwen in allerlei talen zo gegroeid. Waarom? Omdat dit de manier is waarop wij mensen de werkelijkheid van nature ervaren.
Lauran Toorians zegt
Interessant, maar wat een grammaticale zin is, is behoorlijk subjectief en contextgebonden. En belangrijker: dit ziet er nu mooi uit voor talen die lijken op het Engels of Nederlands. Werkt deze analyse ook voor het Irokees, Djingal of Asmat? Daar zou ik in een artikel als dit (ik las de Engelstalige versie) graag meer over lezen.