50 jaar oud is het begrip anxiety of influence nu, invloedsangst. De Amerikaanse criticus Harold Bloom muntte het in 1973 om een voortduwende stroom in de letterkunde te beschrijven: iedere schrijver is weer op zoek naar een eigen stem en moet daarom in gevecht treden met de voorgangers die hem tegelijkertijd een traditie hebben geschonken waarop die voortbouwen kan.
Bloom was het soort schrijver voor wie de dominantie van de dode witte man in de literatuurgeschiedenis niet ter discussie stond, maar zes jaar later kwamen de onderzoekers Sandra Gilbert en Susan Gubar met een antwoord waarbij ze lieten zien dat vrouwelijke auteurs over het algemeen weinig voorgangsters hebben om zich tegen af te zetten. “Hen kwelde”, zo vat Maaike Meijer samen, “niet zozeer de angst te afhankelijk te worden van verpletterende vaders, als wel de angst voor het helemaal niet kúnnen schrijven, de anxiety of authorship”.
Overzien
Die samenvatting komt uit Meijers bijdrage aan Over leven, dood en bramenjam, een bundel essays over het werk van Anjet Daanje. Meijer gebruikt het idee om behartenswaardige dingen te zeggen over Het lied van de ooievaar en de dromedaris, Daanjes definitieve doorbraak als romanschrijver – nadat ze al negen andere interessante romans geschreven had. In die roman speelt de Engelse schrijfster Emily Brontë een belangrijke rol. “Daanjes bedoeling”, schrijft Meijer, “is niet Brontë te verslaan of te overtreffen, zoals de Bloom-mannen zouden doen, maar eerder haar dichterbij te halen, haar raadselachtige persoon tot spreken te brengen, haar werk rond en rond te draaien, haar voort te zetten.”
Meijer betrekt dit minder op gender dan Bloom het deed, en dat lijkt me wel terecht. Vooral in de romankunst is er geloof ik al heel lang geen echte al dan niet opgeklopte generatiestrijd meer. Zijn schrijvers ooit in opstand gekomen tegen de Grote Drie? Dat die mannen gaandeweg minder prominent zijn geworden, komt geloof ik eerder doordat de lezers zich van hen hebben afgewend dan doordat schrijvers hen zijn gaan bestrijden. En ook die kereltjes zelf waren vooral bezig elkaar te bestrijden (alleen Hermans was in die zin een Bloom-man met zijn afzetten tegen Ter Braak en Du Perron.) Of dat in andere literaturen anders is, kan ik niet zo goed overzien.
Bewondering
Daanjes werk is in die zin een stap in deze richting, weg van de Bloom-man, door een (vrouwelijke) voorganger zo centraal te stellen. Het boek is in die zin te vergelijken met het verder heel andere boek Jij zegt het van de verder heel andere schrijver Connie Palmen, dat gaat over Sylvia Plath. Dat het in beide gevallen Angelsaksische schrijvers betreft is trouwens vermoedelijk óók veelzeggend. Het is niet de opzet van deze boeken om de Angelsaksische literatuur de Nederlandse canon binnen te trekken, maar het is er wel een gevolg van. De Nederlandse lezer is Emily Brontë inmiddels beter bekend dan Geertruida Bosboom-Toussaint.
Er staan meer interessante essays in Over leven, dood en bramenjam Een van mijn favoriete is dat van Yentl van Stokkum, die zelf in 2021 de bundel Ik zeg Emily publiceerde, die ook al over Emily Brontë ging. Ook bij Van Stokkum geen kinnesinne over het feit dat Daanje nu een doorbraak maakt met een soortgelijk thema, maar opgetogenheid over ‘een intertekstueel feest’:
[h]et ontroert me altijd wanneer teksten naar andere teksten verwijzen. Alsof ze met elkaar in gesprek gaan, alsof je in het café zit, naast een tafeltje waar iemand tegen een ander zegt diegene heel leuk te vinden. Veel aan diegene te denken. Diegene beter te willen leren kennen. In sommige gevallen voelt het alsof je als lezer getuige bent van een liefdesverklaring of huwelijksaanzoek.
Ja! Zo is het precies. Zelden heb ik die waarde van intertekstualiteit zo benoemd gezien: als een genoegen, juist omdat het laat zien dat mensen over de eeuwen en culturen heen met elkaar in gesprek kunnen zijn, elkaar kunnen bewonderen, op zijn minst kunnen proberen met elkaar te trouwen. Het is natuurlijk ook het genoegen van het lezen van bundels essays over bewonderde schrijvers – je ziet dat je niet alleen bent in je bewondering.
Loskomen
Een intrigerende dimensie bij dit alles is de teruggetrokkenheid van Daanje, het feit dat ze tot nu toe niet erg mededeelzaam is geweest over haar eigen persoonlijkheid. Thomas de Veen schrijft erover aan zijn slotbijdrage aan de bundel – waarvan hij ook de inleiding schreef. Al zegt hij er ook bij dat Daanje, vanwege de geringe aandacht voor haar boeken, ook niet echt de gelegenheid heeft gehad breed uit te pakken over haar persoonlijke besonjes in media-interviews, ook zijn eigen gesprek met haar blijkt heel geserreerd te zijn. Daanje laat zichzelf niet graag zien, ze behoort tot de school die vindt dat de boeken het werk moeten doen.
Dat is natuurlijk een respectabele school, maar De Veen schrijft niet over de paradoxale situatie in dit geval want Het lied van de ooievaar en de dromedaris komt natuurlijk wel degelijk voort uit een fascinatie voor de persoon Emily Brontë, en niet alleen voor haar roman. Hier zit dus een interessante spanning, waarin denk ik iedere schrijver en iedere lezer tot op zekere hoogte verstrikt raakt. Nee, buiten het boek doet niets ertoe. Ja, de schrijver buiten het boek is razend interessant.
Over leven, dood en bramenjam bevat ook nog interessante opstellen van Marie-José Klaver (de enige die over een ander boek schrijft dan Het lied en die dus in haar eentje de pretentie van het bundeltje waar moet maken dat het over het ‘oeuvre’ gaat), Iduna Paalman en Rik Peels. Het biedt alles bij elkaar inzicht in wat misschien wel hét literaire fenomeen is van het begin van de eenentwintigste eeuw, een roman waarin van alles samenkomt. Fijn dat de liefdesverklaringen en huwelijksaanzoeken in essayvorm nu ook loskomen.
Anjet Daanje. Over leven, dood en bramenjam. Het veelzijdige oeuvre van Anjet Daanje. Pluim, 2024. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter