Vierhonderdeenentachtig woorden schoon aan de haak legde W. Shakespeare zijn Ophelia in de mond en met deze vierhonderdeenentachtig woorden schreef Paul Griffiths vorig jaar een roman (let me go on) die zich laat lezen als een vervolg op haar ontijdige verscheiden door de zelfgekozen verdrinkingsdood in het stuk.
Op haar tocht door het hiernamaals wordt Ophelia (O. geheten) geholpen door alfabetisch optredende figuren uit andere Shakespeare-stukken. Allengs herinnert ze zich flarden van haar vorige leven op de planken, maar nog steeds weet ze niet wie ze is en wat ze hier doet. Ze wil aan haar maker om ‘een ander ik’ vragen en die maker krijgen we onder de letter W van Will te spreken. Het eindigt met een soort introspectie, een verlichte gewaarwording van Ophelia die voor meerdere interpretaties vatbaar is.
Het is geen eenvoudig boek, ook vanwege het zoeken en tastende van de ik-persoon, maar je gaat wel nadenken over de verhouding tussen persoon en personage, tussen een gespeelde Ophelia en een echte en waar de rol blijft als het stuk is afgelopen.
Het leukst heeft Ophelia het nog bij de letter O, die ingenomen wordt door haar evenbeeld, de Ophelia uit het Eerste Quarto. Met O-fie heeft O. een gelukkige, zeg maar gerust geile tijd. Uit O-fie’s mond komen ook de enige woorden (the ear’s appetite) die niet bij de vierhonderdeenentachtig uit het Tweede Quarto komen, en die O. dan ook niet begrijpt. De rest van het boek bestaat – zo beweert de schrijver – louter uit Ophelia’s bloedeigen woorden.
Niet dat je merkt dat het er maar zo weinig zijn. Het boek – lang is het niet, 176 bladzijden op quartoformaat – meandert heel natuurlijk door het alfabet. En dat is natuurlijk de kunst, het kunststukje verbergen, de OuLiPoliaanse exercitie verhullen. Als je het zou willen vertalen…
– Zou je eerst een uitgever moeten vinden.
Jaja, en geen uitgever gaat dit uitgeven, dus het blijft louter hypothetisch. Je zou in elk geval hetzelfde kunststukje moeten uithalen en je beperken tot Ophelia’s woorden in vertaling.
– Maar welke van de pak hem beet dertig vertalingen van het Deense stuk wil je daarvoor nemen? Cambon-Van der Werken? Burgersdijk? Van Suchtelen? Verstegen-Godbeteret?
Die van onszelf natuurlijk, uitgegeven in de serie Klassiek Geïllustreerd in het jubeljaar 2000 door De Harmonie. De helft van het werk is al gedaan!
– Behalve dan een uitgever vinden.
Behalve dan een uitgever vinden. Er komt ook een stukje Here Comes the Sun in voor: hebben we ook al gedaan! Maar dan nog stapelen de problemen zich op. Want de Nederlandse woorden zijn heel anders dan de Engelse woorden. Paul Griffiths gebruikt Ophelia’s woorden in alle mogelijke betekenissen en homoniemen, dove bijvoorbeeld als verleden tijd van dive en als het zelfstandig naamwoord duif. En rose als een roos, als de meisjesnaam en als verleden tijd van rise. En het woord well komt niet alleen voor als goed, maar vervult ook een rol als een bron, in de Well of the Sun die Ophelia moet zoeken. En als er een haas optreedt wordt die op z’n cockneys van begin-h ontdaan en als ’are geschreven, want are is natuurlijk wel een Ophelia-woord dat gebruikt mag worden. Moeilijk dus. Of zeg maar gerust onmogelijk. Je zal een heleboel moeten gaan verschuiven en veranderen en transformeren. Alles om jezelf aan het Nederlandse opheliarium te houden. Een ander boek maken, maar toch hetzelfde. Het zou wel een spannend project zijn. Een uitdaging.
– Ik weet nog een uitdaging.
O ja?
– Een uitgever vinden.
Dit stuk verscheen eerder op VandaagsVertaalProbleem
let me go on, a novel by Paul Griffiths, Hennigham Family Press, 2023. Een bespreking stond er in The Guardian, hier.
Robert Kruzdlo zegt
Is er een taal in het hiernamaals¿ ik zou het niet wensen, zou snel weer terugkeren naar het gekrakeel van het aardse.