Een themanummer van Nederlandse letterkunde van vorig jaar – ik kom er nu pas aan toe, excuses – gaat over een belangrijke kwestie: de Nederlandse literatuur en de digitale revoluties: het internet, de opkomst van de big data, de virtuele wereld. Het is een heel mooi en lezenswaardig nummer, vol artikelen over bijvoorbeeld de eerste optredens van het internet in literaire werken uit 1994 (het jaar dat De Digitale Stad heel veel Nederlanders voor het eerst privé liet aansluiten op het internet), de roman Klont van Maxim Februari en de reeks Het Bureau van J.J. Voskuil. Dat laatste is het verrassendst, want die reeks sluit af in 1987 en werd geschreven door een auteur die niet meteen de indruk wekte zich heel senang te voelen in cyberspace, maar Inge van de Ven laat overtuigend zien hoe je het boek toch kunt lezen als een voorafspiegeling van latere zorgen, met zijn obsessie voor het verzamelen van heel veel data, en zijn vroege verzet tegen de attention economy, door eindeloos veel verhalen op te dissen of inherent weinig interessante gebeurtenissen zoals vergaderingen en voorvergaderingen en navergaderingen.
Een intrigerend raadsel komt bij dit alles nauwelijks aan de orde: waarom is de relatie tussen literatuur en elektronica nog altijd zo schaars? Het is waar: Hannah Ackermans schrijft een intrigerend stuk over de toegankelijkheid of ontoegankelijkheid van elektronische literatuur: aan de ene kant geldt de elektronische vorm als oppervlakkig en afleidend van ‘diep lezen’, aan de andere kant is de weinige literatuur die echt gebruikt maakt van de mogelijkheden die elektronische publicatie biedt (en die dus niet alleen maar een e-book is dat je ook op papier kunt afdrukken) nog steeds heel marginaal en hooguit gewaardeerd door een kleine avantgarde. Het lukt kennelijk niet (of: nog niet) om los te komen van de lineaire vorm. Misschien is dat nu eenmaal een beproefde vorm die echt beter werkt – en misschien heeft niemand nog echt de sleutel gevonden van wat je ermee kunt doen. (Dit alles geldt trouwens ook voor non-fictieschrijvers, zoals wetenschappers. Ook zij schrijven nog steeds vrijwel uitsluitend rechttoe-rechtaan-artikelen, zoals in Nederlandse letterkunde of Neerlandistiek.)
Maar het raadsel is groter, want er zijn ook eigenlijk bijzonder weinig romans waarin het internet, of de sociale media, of wat voor moderne techniek ook, een cruciale rol speelt. Natuurlijk heeft het gemiddelde 21e-eeuwse romanpersonage een mobieltje. Maar verslaafd zijn ze er niet bepaald aan, is mijn indruk. Al is het natuurlijk mogelijk dat ik de verkeerde romans lees. Klont is een van de recentste succesvolle romans waarin de materie wordt gethematiseerd – en dat boek stamt uit 2017.
Het gaat nog verder, want ook dertig jaar na de Digitale Stad (waar een vroeg literair tijdschrift te vinden was, De Opkamer), is een groot deel van de infrastructuur van de literatuur nog steeds van papier. Af en toe hoor je een aankondiging van een nieuw online literair tijdschrift, maar een lang leven is deze meestal niet beschoren. Ondertussen hebben bladen als De Revisor en De Gids natuurlijk een website, maar verschijnen ze toch ook nog altijd op papier. Zelfs het verdwijnen van de serieuze boekenbijlagen uit de kranten en tijdschriften heeft niet geleid tot een gigantische bloei van de online-recensies. Een jaar of tien geleden was boekbloggen nog een ding, nu heb je alleen nog BoekTok, en ook dat is in Nederland naar mijn indruk een vrij marginaal verschijnsel.
Ze liggen elkaar nog steeds niet echt, de wereld van de literatuur en die van het internet. Ik kan niet goed verklaren hoe dat komt, maar het lijkt me belangrijk het vast te stellen.
Lidewijde Paris zegt
Boektok is groot onder jongeren en zet aan tot lezen, ook de Readification games waarbij tussendoor stukken moeten worden gelezen en waarbij je zelfstandig kunt doorlezen (als leesbevorderingsproject) zijn belangrijker aan het worden, en kijk even naar Immer, die doet echt iets bijzonders met literatuur. Probleem dat allerlei andere digitale leesalternatieven niet groot werden zijn de kosten om het te ontwikkelen en de geringe bereidheid van lezers om veel geld te betalen voor een digitaal product. Uitgeven is een kostbaar vak.
S.V. Bluijs zegt
Bedankt voor je signalement van ons themanummer, beste Marc!
Graag plaats ik een nuancering bij je observatie dat de elektronische literatuur zich vrijwel uitsluitend ophoudt in de marge en ‘hooguit gewaardeerd [wordt] door een kleine avantgarde’. Een fenomeen als Instagrampoëzie vindt een groot publiek, zoals is aangetoond door Kila van der Starre. Dat komt mede doordat er nauwelijks technische knowhow nodig is om dergelijke literatuur te produceren, te verspreiden en te consumeren. Verder zijn er talloze kinderboeken die inzetten op de mogelijkheden van apps en andere digitale middelen. Dat zulke vormen tot de elektronische literatuur kunnen worden berekend hebben Jeroen Dera, David Peeters en ik al eens uitgebreid beargumenteerd in Spiegel der Letteren en TNTL. In die publicaties pleiten we voor een hernieuwde, actuele blik op digitale literatuur in het licht van de veranderende aard en functie van digitale media.
Dat er weinig romans zijn waarin het internet een belangrijke rol speelt, kan ook worden tegengesproken. Aankomende maandag verdedigt Ruben Vanden Berghe aan de UGent zijn proefschrift, waarin hij onderzoek hoe de roman reageert op de epistemologische verschuiving die het gevolg is van de opkomst van genetwerkte informatietechnologieën. Zijn uitgebreide corpus laat zien dat het internet op uiteenlopende manieren wordt gethematiseerd in de hedendaagse Nederlandstalige literatuur. Verder is in dit verband Inge van de Vens ‘Big Books in Times of Big Data’ (LUP, 2019) relevant, alsmede het hoofdstuk over mediatisering in ‘Affectieve crisis; literair herstel’ (AUP, 2020) van Hans Demeyer en Sven Vitse.
Lenny Vos zegt
Als aanvulling op de interessante reacties hierboven wil ik graag de literaire kritiek op internet belichten. Van Oostendorp stipt in zijn artikel het fenomeen van het verdwijnen van de serieuze boekenbijlagen aan. Wie zijn blik daarop richt, mist de vele nieuwe vormen van literaire kritiek op internet.
Literaire kritiek hoeft zich dankzij internet niet te beperken tot de strikte marges van krantenkolommen in de boekenbijlagen. Zoals het Vlaams-Nederlands platform voor literatuurkritiek De Reactor (https://www.dereactor.org/) laat zien, dat sinds 2009 een plek biedt aan jonge, beginnende recensenten om zich te kunnen ontwikkelen naast gerenommeerde critici. Beginnende recensenten nemen een andere visie mee. Zij kiezen ook voor andere boeken en dat draagt bij aan de pluriformiteit van het literaire veld.
De praktijk van online-recensies bloeit wel degelijk, zoals op het platform Hebban (“Voor lezers. Door lezers.”). Interessante ontwikkeling is het tweerichtingsverkeer dat internet biedt. Niet alleen is het mogelijk om besprekingen van anderen te lezen, maar lezers kunnen ook zelf hun bespreking publiceren en op die van anderen reageren. Voorwaar een grote stap in de democratisering van de recensiepraktijk!