Wat de roman Donderdagmiddag. Half vier van Kristien Hemmerechts te bieden heeft is: een stomp in de maag. Enerzijds zou je kunnen zeggen dat het komt doordat in het boek een gebeurtenis centraal staati dat een stomp in de maag is van iedereen, hoe je het ook presenteert: een kind dat zomaar ineens (op donderdagmiddag om half vier) om het leven komt doordat een auto zomaar begint te rijden.
Maar het heeft wel degelijk toch ook met de vorm te maken.
Je komt bijvoorbeeld maar weinig te weten over de reactie van de ouders. Terwijl de verteller van Donderdagmiddag bij allerlei personages in het hoofd kruipt, krijg je va de ouders alleen een glimp van hun publieke reactie: de vader die zich heel kranig houdt in een toespraakje. Er zijn ook wat mensen die zich het ongeluk enorm lijken aan te trekken – een leraar, Reynders, probeert zelfs zelfmoord te plegen – maar ook die blijven op afstand. Voor de personages over wie je wel leest is Karen, het dode meisje, niet veel meer dan een voorbijgangster. En precies dat maakt het allemaal zo verschrikkelijk.
Bea, de moeder van Karen, komt als ze het nieuws hoort, net terug van een lezing waarin het onder andere is gegaan over het schilderij De val van Icarus van Bruegel,. Icarus die in de oceaan stort is daarin alleen maar een detail in de verte, terwijl je veel prominenter de boer in beeld ziet die voortploegt en geen notie lijkt te hebben van wat er net is gebeurd. Het leven gaat door, en precies dat is het verschrikkelijke. De man van wie de camionette is die over Karen is heengereden (zonder dat hij erin zat, overigens), is een week later alweer bezig de secretaresse van de school aan te randen.
De tragedie speelt zich af in een rustig dorp – Vlaanderen rond de afgelopen eeuwwisseling. De mensen zijn bezig met het geven van tikles (hoewel het onduidelijk is hoeveel kinderen nog zullen hebben aan typevaardigheid), het bedenken van een plan voor een parkeerterrein, zich zorgen maken over de inrichting van het eigen huis en dat van anderen. Er broeit van alles in hun gemoed, maar dat komt nauwelijks naar de oppervlakte.
De ware tragedie zit in verhalen die Hassan, de zoon van de slotenmaker, aan zijn vriendinnetje Karen vertelt. Dat zijn duistere sprookjes over relaties en over de dood: over elkaar vasthouden enzovoort. Hoewel geen van die verhalen rechtstreeks over de dood van Karen gaan, brengen ze allerlei gevoelens aan de oppervlakte die de brave dorpelingen zich niet permitteren.
Er zit misschien iets oriëntalistisch in dat motief – de migrant die gevoelens weet te benoemen, er wordt door de docenten herhaaldelijk op gewezen dat Hassan ‘niet spellen’ kan, maar ‘wel vertellen’, en je zou in hem dus een soort nobele wilde kunnen zien. Maar als je Hassan gewoon net zo serieus neemt als die in zich zelf gekeerde, bloedeloze dorpsgenoten van hem, levert dat samen een bloedstollend verhaal op.
Het allerlaatste hoofdstukje wordt verteld door Karen zelf, aan Hassan, terwijl ze ligt te sterven. En dan sterft ze, helemaal aan het eind van de laatste paar regels. Er zijn allerlei boeren die voort blijven ploegen.
In 2024 lees ik 25 romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.De volledige lijst staat hier.
Volgende week: Hafid Bouazza, Paravion (2003)
Laat een reactie achter