Gisteren herdacht men, zoals gebruikelijk bij het beeld van De Dokwerker op het Amsterdamse Jonas Daniël Meijerplein, de met veel geweld neergeslagen staking die drieëntachtig jaar geleden werd uitgeroepen om te protesteren tegen de razzia’s waarbij de Duitse bezetters honderden Joodse mannen arresteerden en wegvoerden naar concentratiekamp Mauthausen. Burgemeester Femke Halsema hield bij de herdenking een toespraak waarbij ze, zo verneem ik uit de media, verwees naar Menno ter Braak, auteur van het essay Het nationaal-socialisme als rancuneleer.
Het stemt altijd prettig wanneer een gezagsdrager of politicus gebruik maakt van ons literaire erfgoed. Mooi dat Femke Halsema wat dit betreft het voorbeeld volgt van Martin Bosma, die er een gewoonte van maakt om de door hem voorgezeten zittingen van de Tweede Kamer te openen met een gedicht. Laat Bosma nu net van die herdenking bij De Dokwerker zijn geweerd omdat hij lid is van een partij die volgens een deel van het organiserend comité ‘staat voor alles waar de stakers tegen waren’.
Heilsverwachtingen
Om dit detail (Is de PVV dan antisemitisch? Juist niet toch?) gaat het mij nu even niet. Het is Halsema’s verwijzing naar Ter Braak die me hindert. Nauwkeuriger gezegd: wat dwarszit is de manier waarop die verwijzing door de dienstdoende verslaggever van nos.nl (mijn bron) is geparafraseerd. Ter Braak, die op de dag van de Nederlandse capitulatie voor de Duitse bezetters, 14 mei 1940, een einde aan zijn leven maakte, zou zich ‘in het begin van de oorlog’ (en dus niet in 1937, het jaar dat hij bovengenoemd essay publiceerde) hebben uitgesproken over Hitlers ideologie als een ‘leer van de pure rancune’. Vandaag de dag, zo legt nos.nl Halsema in de mond, is die rancune bepalend voor het wereldbeeld van Vladimir Poetin, ‘dat is vervuld van haat tegen Europa, tegen mensenrechten en de vrijheden die we hier sinds de Tweede Wereldoorlog koesteren. [,,,] Als rancune wordt aangejaagd door leiders die bereid zijn de principes van de democratische rechtsstaat opzij te zetten en nietsontziend geweld te gebruiken, dan noemen we dat – ook vandaag -fascisme.’ Behalve Poetin zou je hier ook aan de niet door Halsema genoemde Donald Trump kunnen denken, of aan de Iraanse ayatollah Khamenei.
Nu de nuance. ‘Rancune’ in de betekenis die Ter Braak er aan toekende heeft betrekking op gevoelens van wrok en haat die opborrelen als men zich achtergesteld voelt bij anderen. Zelf sprak Ter Braak ook wel van ‘ressentiment’, een begrip dat hij ontleende aan de zeer door hem bewonderde filosoof Nietzsche. Op zijn beurt gebruikte de anti-democraat Nietzsche de term ‘ressentiment’ om de strijd aan te binden met het christendom, in zijn beleving ‘de slavenmoraal’ van maatschappelijk minder bedeelden die hoopten dat ze na hun dood in de hemel zouden belanden en aldus werden gecompenseerd voor wat ze in het hier en nu tekort waren gekomen. In zijn grote studie Van oude en nieuwe christenen, verschenen in hetzelfde jaar als Het nationaal-socialisme als rancuneleer en in feite daarvan de opmaat, trekt Ter Braak de lijn van Nietzsche door en typeert niet alleen het christendom als gepokt en gemazeld door het ressentiment, maar ook liberalisme, socialisme, communisme en fascisme. Vandaar het streven naar ‘Verlichting’, ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’, ‘de klasseloze maatschappij’, de mythes van ‘ras, bloed en bodem’ en ‘het Duizendjarige Rijk’, stuk voor stuk heilsverwachtingen die veel weg hebben van het eeuwige leven waaraan veel christenen zich vastklampen, maar dan wel geprojecteerd naar een haalbare toekomst.
Behalve van Nietzsche bediende Ter Braak zich ook van kerkvader Augustinus en diens overtuiging dat voor God alle zielen gelijk zijn, is het niet in het hiernumaals, dan wel in het hiernamaals. Van die overtuiging zou zelfs een disciplinerende en beschavende werking zijn uitgegaan waarvan de invloed zich wist door te zetten tot diep in de moderne tijd.
Subtiel
Ter Braaks positie, die al valt af te lezen aan de titel Van oude en nieuwe christenen, komt er op neer dat de geest van Augustinus’ ideeën een behartigenswaardig goed is. Het is frappant om te constateren dat hij tot deze slotsom komt onder druk van de omstandigheden. Wie kiest voor principes als vrijheid, gelijkheid én de daartoe benodigde disciplinering, kiest daarmee voor de basiswaarden van de democratie zoals die ten tijde van de Franse Revolutie golden. Het zijn juist deze waarden die in de jaren dertig van de twintigste eeuw, ten tijde van de opkomende totalitaire ideologieën en met de dreiging van een oorlog in het nabije verschiet, onder vuur kwamen te liggen. Het is op dit moment dat Ter Braak, in zijn jonge jaren zeker geen sympathisant van de democratie en ook daarna altijd sceptisch gebleven jegens het parlementaire stelsel, zich naar eigen zeggen uit opportunistische redenen bekent tot de anti-totalitaire krachten.
Als opportunistisch zou men ook het beroep op Augustinus kunnen karakteriseren. Ter Braak maakt er geen geheim van dat het hem onverschillig is of Augustinus alles zou hebben geloofd wat hij als dogmatische geloofswaarheid verkondigt. Zijn bewondering geldt uitsluitend de – door hem ‘macchiavellistisch’ genoemde – logica waarmee goed en kwaad worden gedefinieerd in termen van algemeen belang. In dat opzicht kwalificeert hij Augustinus zelfs als een voorloper van grondleggers van de totalitaire staatsordening als Marx, Lenin en Mussolini. Zelf gaat hij niet in het totalitarisme mee. De grens die hij trekt tussen de schipperende, compromisbereide democraten waartoe hij zichzelf rekent, en de alleen in naam democratische marxisten, fascisten en nationaal-socialisten is gelegen in de erkenning, en daarmee ook in de na te streven beheersing, van het ressentiment dat in het communisme en fascisme is overgegaan in een massale, door de machthebbers georganiseerde en geregisseerde gelijkschakeling. Met een zinspeling op Odysseus, die dankzij list en leugens wist te ontkomen aan de Cycloop, schrijft Ter Braak: ‘De democratie van Niemand stelt als eerste voorwaarde, dat men het ressentiment niet idealiseert door het weg te moffelen achter schone namen als waarheid, goedheid, objectiviteit, gerechtigheid, die zelf een stuk christelijk ressentiment in cultuur hebben omgezet; zij is vooreerst slechts de democratie van het labiele evenwicht en van het opportunisme, en daarom verwarren de partijmannen haar met een levensphilosophie van vermoeiden, de scepsis, of met het ressentimentsbedrijf der cynici.’
Dat ia allemaal heel subtiel. Te subtiel in elk geval voor Femke Halsema, die lijkt denken dat Poetin cum suis wrokkig gestemd zijn omdat wij mensenrechten proberen te behartigen die zij aan hun laars lappen. In werkelijkheid ligt Ter Braaks politiek- en cultuurfilosofische kijk op rancune dan wel ressentiment helemaal anders. Het streven naar en koesteren van democratische waarden en mensenrechten is in zijn perceptie nu juist uit het ressentiment voortgekomen, en daarmee is dat ressentiment eigenlijk te waarderen als positief.
Robbert-Jan Henkes zegt
Hé, waar is de reactie van Eva gebleven?
Redactie Neerlandistiek zegt
Die is op verzoek van Eva verwijderd.