De taalwetenschap van 50 jaar geleden
Vijftig jaar geleden had Jan Goossens zijn collega F. De Tollenaere boos gemaakt. Beide heren waren zeer vooraanstaande neerlandici, je zou dus kunnen spreken van een titanengevecht, maar in ieder geval schreef De Tollenaere een artikel in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde om zijn ongenoegen te uiten.
De discussie ging over de definitie van het begrip ‘Nederlands dialect’. Goossens had besloten om dat begrip te definiëren als ‘met het Nederlands verwante dialecten die gesproken worden in het gebied waar het Nederlands, en geen enger verwante taal de rol van cultuurtaal vervult’. De consequentie daarvan was dat de dialecten in Frans-Vlaanderen niet tot de Nederlandse dialecten gerekend konden worden, want die worden gesproken in Frankrijk, en daar is het Frans de cultuurtaal. Ook de meeste sprekers van het Vlaamse dialect zoals dat in Frankrijk gesproken wordt, kennen nauwelijks Standaardnederlands. Die taal heeft in de afgelopen 400 jaar ook vrijwel geen contact gehad met die standaardtaal.
Onderscheid
De Tollenaere had hier bezwaren tegen en hij uitte die welsprekend in zijn artikel met zinnen als
Wanneer nu Goossens, als een moderne Prokrustes, de Nederlandse dialekten pasklaar heeft gehakt voor het martelbed van zijn definitie, dan zegt hij weliswaar, dat de dialekten van Frans-Vlaanderen geen Nederlandse dialekten zijn, maar wat ze dan wél zijn, is blijkbaar zijn zaak niet.
De Tollenaere vroeg zich bovendien af of voldoende Nederlanders de ‘cultuurtaal’ van Noord-België dan wél zouden erkennen, en hoe het precies zat met Friesland, waar immers sprake is van twee cultuurtalen.
Kwantummechanica
Het is een discussie die geloof ik nooit echt is opgelost. Een belangrijke reden om een definitie zoals die van Goossens aan te hangen is dat we in het oosten de dialecten aan de Nederlandse kant van de grens soms willen onderscheiden van die aan de Duitse kant, hoeveel ze ook op elkaar lijken. De eersten worden wel door Nederlandse dialectologen bestudeerd en de anderen niet. Het enige onderscheid is daar dus wel degelijk sociologisch.
Maar ik geloof dat er ook niet echt meer over wordt gediscussieerd. Dat komt misschien doordat de Frans-Vlaamse dialecten in de afgelopen decennia nog wat minder gesproken worden, of omdat de Franse regering in 2022 besloot dat de taal van het gebied niet ‘Nederlands’ (néerlandais) was maar ‘Vlaemsch’. Het heeft er meer mee te maken dat de discussie over de precieze definitie waarschijnlijk weinig vruchtbaar is.
Opvallend is dat De Tollenaere zelf ook niet met een sluitende definitie kwam. Wat je als neerlandicus bestudeert wordt vaak afgebakend door politieke grenzen die eigenlijk weinig met taal of literatuur te maken hebben. Maar dat is vooral een pragmatische keuze – vooral ingegeven door het feit dat je nu eenmaal niet alles tegelijk kunt bestuderen. Als er redenen zijn om de dialecten in Twente te vergelijken met die van over de grens, kun je dat natuurlijk best doen. Als neerlandicus heb je een bepaalde focus, maar dat betekent niet dat er absolute grenzen zijn, of moeten zijn.
Als een neerlandicus toevallig ontdekt hoe je de kwantummechanica en de relativiteitstheorie met elkaar kunt verenigen, moet zij dat natuurlijk publiceren.
Cor van Bree zegt
De definitie van Goossens heb ik altijd genoemd aan het begin van een college over taalvariatie. Het is een bruikbare definitie: de zo gedefinieerde dialecten staan in een sociologische symbiose met de nederlandse standaardtaal met beïnvloeding over en weer. De friese dialecten zijn niet zonder meer nederlandse dialecten omdat in hun gebied een tweede standaardtaal in gebruik is waarmee ze nauwer verwant zijn: het gestandaardiseerde Fries (wel minder gestandaardiseerd dan het SN). We noemen ze daarom friese dialecten hoewel ze natuurlijk ook in symbiose met SN verkeren. En dan ja, die arme frans-vlaamse dialecten. We kunnen ze moeilijk franse dialecten noemen al zijn ze natuurlijk wel maar dan wel erg in de verte met het Standaardfrans verwant. Ik loste voor mijn studenten het probleem dan maar op deze manier op: als we voor die dialecten een geschikte overkoepelende standaardtaal zouden uitzoeken, dan zou daar zeker het Standaardnederlands voor in aanmerking komen. Dit zijn overigens allemaal definitorische kwesties maar ja, we hebben namen nodig om ergens over te kunnen praten. In de diepte van mijn hart blijf ik als goeie taalvariatieman natuurlijk een “nominalist” (om een term uit de middeleeuwse filosofie te gebruiken). Uiteindelijk is alles continuüm (al zijn daarbinnen we meer of minder duidelijke grenzen te constateren maar altijd in relatieve zin).
Robbert-Jan Henkes zegt
Een mooi voorbeeld van de wijsheid dat problemen niet verdwijnen als de oplossing gevonden is maar als de vraag niet meer wordt gesteld.
Joost Robbe zegt
Ja, die gaat diep. Taalhistorisch beschouwd kun je volgens mij beter spreken over een “Nederduitse ruimte” waarin verschillende standaardisatieprocessen hebben plaatsgevonden. Frans-Vlaanderen is dus sinds de 17-de eeuw uit de boot gevallen, maar ik zie geen reden om er een Frans dialect van te maken. Het blijft een Nederduits dialect. Goossens’ definitie relateert de dialecten aan de Nederlandse standaardtaal. Om misverstanden te voorkomen zou ik het zo definiëren: “Een Nederlands dialect is een Nederduits dialect dat overkoepeld wordt door de Nederlandse standaardtaal, zoals we die kennen van onze grammatica en onze woordenboeken.” Een pittig detail: Ik herinner mij dat Jan Goossens, toen ik mijn afstudeerscriptie bij hem schreef, er geen twijfel over liet bestaan dat de standaardtaal bovenop de dialecten was “gepropt” door “geleerden” (of dat nu geestelijken, drukkers of neerlandici zijn is, is eigenlijk niet relevant in dit opzicht:-)), en dat hij de dialecten als de “echte taal” beschouwde. Ik denk dat het goed is om dit hier te vermelden.
Graag ook een woordje van dank aan Marc van Oostendorp voor zijn stukjes, die ik graag lees bij de “morgenkaffe” hier in Denemarken.
Groeten aan iedereen.
Jaap K. Blom zegt
Die kwantummechanica mèt de relativiteitstheorie, zijn daar de QR-diagrammen (die ik niet kan lezen) niet voor?
(Ik heb vier jaar vruchtbaar zitten rekenen aan een universum met drie atomen, met kwantummechanica maar zonder relativiteitstheorie.)