Ze bestaan nog, ook in het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw: schrijvers van wie maar weinig bewegende beelden zijn. Erich Zielinski (1942-2012) was zo iemand. Het enige dat ik over hem kon vinden is een kort filmpje in het Papiaments dat iemand voor hem maakte bij zijn overlijden (ik plaats het onderaan deze post). Het gaat daarin – voor zover ik het Papiaments volgen kan – vooral over zijn werk als advocaat, al komt zijn schrijverschap ook wel degelijk aan de orde. Dat schrijverschap – Zielinski schreef drie bijzondere romans – wordt overigens ook wel degelijk geëerd.
De Engelenbron uit 2004 was ZIelinski’s debuut. Het is het verhaal van de ontslagen politieagent Monchin in de wijk Otrabanda van Willemstad, Curaçao. Monchin verdient er na zijn onstlag een centje bij door tijdens visserstochten steeds drugs te ‘vinden’ bij een bepaalde boei, en die ‘vondsten’ dan te deponeren in de pickuptruck van zijn zegspersoon. Een week later ligt er dan steeds geld voor hem in die truck. Monchin woont in een huis, De Engelenbron, bij een gehandicapte zeer religieuze man Hendrik en diens vrouw Rona, en Monchin heeft met Rona een verhouding maar ook met de buurvrouw Aura, een prostituée. De dochter van Aura vertrekt naar Nederland en slikt voor vertrek een aantal bolletjes cocaïne om die te kunnen vervoeren en daarmee voldoende geld te verdienen om haar huis te kopen.
Het is een verhaal over mensen over wie we maar zelden lezen in de Nederlandse literatuur: het verhaal van kleine krabbelaars die af en toe wat hand en spandiensten verlenen de grote georganiseerde misdaad. Het boek laat zien hoe rijk het gedachteleven is van deze zogenaamde zelfkant. Monchín leidt aan de ene kant een vrij doelloos leven, zeker als hij ontslagen is. Hij doet maar wat. En tegelijkertijd denkt hij voortdurend aan de grootte van het heelaal, aan de sterren en hemellichamen daar in de hemel. Op een onnadrukkelijke manier wijst de verteller daar telkens weer op. Zoals ook de drugsdealer Petchie, verantwoordelijk voor de dood van Aura’s dochter, in detail getekend wordt, als een jongetje die altijd zijn petje (petchnie) ophoudt uit ijdelheid, omdat hij bang is dat mensen zijn punthoofd zien.
Als fictie lezen je echt empathischer maakt, maakt Zielinski je empathischer met criminelen: De Engelenbron is een Dreigroschenoper voor Curaçao.
Er zijn daarbij twee dingen die Zielinski gebruikt om het allemaal niet te zwaar te maken. Af en toe is dat humor. Zielinski had een duidelijk gevoel voor absurdisme. Aan het eind van de boek schiet Aura Petchie dood terwijl hij in de zolderkamer van Monchín in een gemakkelijke stoel zit. Om de moord te verbergen moeten Monchín en zijn vrienden Petchie van de trap af krijgen. De manier waarop Zielinski dat beschrijft is slapstick:
Monchín hield zich met één hand vast aan de balustrade en trok Petchie met de andere hand bij zijn broekriem overeind, zodat Petchie met zijn armen voor zich uit op de bovenste tree leek te zitten. Aura en Rona hingen achterover en hielden de lijnen strak om te voorkomen dat de dode man voorover viel.
‘Poco, poco nu!’ brulde Hendrik. ‘Anders dondert hij de trap af!’
Waar het niet grappig is, gebruikt Zielinski over het algemeen een heel droge stijl, zonder veel literaire opsmuk. Precies die techniek benadrukt ook weer het absurde karakter van wat er allemaal gebeurt. De zeer ingewikkelde levens van de hoofdpersonen wordt samengevat alsof het krantenberichten zijn, en zo wordt je geconfronteerd met het feit dat het in hun leven allemaal heel gewoon is. Linda is de dochter van Aura die later net een bolletje te veel lijkt te hebben geslikt:
Linda had op Curaçao de lagere school afgemaakt en zou op de huishoudschool worden geplaatst toen haar moeder besloot dat zij naar haar geboorteland moest terugkeren. Daar werd ze opgevangen door América, tante Meca, een zus van Aura, die zich tot het adventisme had bekeerd en haar overspelige man liet slapen in een huisje in de tuin, zodat zij niet wakker werd wanneer hij laat thuis kwam.
Voor menige zich in Amsterdam afspelende roman zou dit alles al bijna te veel plot zijn – bij Zielinski is het maar een alinea, waarbij je op geen enkel moment het idee krijgt dat het over the top is.
In 2024 lees ik 25 romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.De volledige lijst staat hier.
Volgende week: Stefan Brijs, De engelenmaker (2005)
Laat een reactie achter