Over het Hinaufkaufen (3)
Meer dan een eeuw lang kon binnen het boekenvak worden volgehouden dat de afnemer van goedkope lectuur uit zichzelf wel zou overgaan tot de aanschaf van duurdere boeken. Al die tijd was er niets wat daarop duidde. En toch werd die profetie uiteindelijk vervuld.
In de vorige aflevering werd gesteld dat het Hinaufkaufen rechtstreeks voortkwam uit minachting voor het goedkope boek – het boek behoefde, als goede wijn, geen krans. En uiteraard vertoonde dat boek zich met band. ‘Een Hollands boek is een gebonden boek’, aldus introduceerde uitgeverij Republiek Der Letteren in 1946 haar Zebra-Reeks. Volgens Lezende Menschen, CPNB-Boekengids van 1947, liet de cliëntèle zich leiden door de vragen ‘Kost het geld? (‘Het mag wel wat duurder zijn, meneer!’), Zit er een band om, Staan er ook letters in?’ De gedragslijn van ‘de gemiddelde roman-koper’ beschreef De Uitgever in 1951 als volgt:
Hij neemt het boek […] in de rechterhand. Hij doet het open met de linkerhand – nee, niet om er in te lezen, want hij komt niet verder dan het schutblad. Hij wipt het stofomslag er af en gaat voorplat en rug van de band inspecteren. Want hij koopt weliswaar een boek om te lezen, maar hij koopt toch vooral een band.
Die voorliefde ondervond ook de uitgever die een vroege pocketreeks aandurfde: óf het publiek begon er niet aan, óf er moest per se een bandje om. Salamander, de eersteling, kwam in 1934 al na zes delen óók en vanaf 1942 uitsluitend met band, na het eerste tiental van de Atlas–Reeks uit 1949 werd overgeschakeld op gebonden boekjes, datzelfde gebeurde na veertig delen van de Vlaamse Reinaert-Reeks uit 1950. Dat de grote pocketreeksen Prisma (1951), Mimosa (1952), Ooievaars (1954) en Zwarte Beertjes (1955) slapgekaft konden blijven bewijst hoe ingeburgerd het soort daarna raakte. Toch bood boekenclub Succes nog in 1959 voor zijn S-Reeks-pockets kunstleren ‘leesomslagen’ aan, desgewenst ‘goudbestempeld’ met titel en schrijversnaam. ‘Dan hebt u voor een uiterst lage prijs een mooi gebonden boek in zakformaat,’ durfde men te beweren.
Niettemin leek het vrij optimistisch toen een Spectrum-directeur in 1956 liet weten: ‘Het is een algemeen aanvaard feit dat het Prisma-boek een echt boek is,’ want ’de consument blijft in Nederland nog vragen naar de uitgave in behoorlijke band en op behoorlijk papier gedrukt’ zoals het Nieuwsblad in 1955 constateerde; zelfs was het, althans volgens de directeur van uitgeverij De Beuk, in 1965 nog de vraag of gebonden en ingenaaide boeken wel naast elkaar op de plank konden staan. Maar in 1959 plaatste De Telegraaf als kopje boven een artikel over het pocketboek: ‘Volwaardige deeltjes, die in de boekenkast thuishoren,’ en in 1960 moest het Nieuwsblad, bij de opkomst van het soort nog zo argwanend, bekennen ‘dat het pocketboek zich naar inhoud in niets van een normaal boek onderscheidt en naar uiterlijk in wezen ook niet.’
Volgens het Hinaufkaufen was het vervolgens een kwestie van afwachten voordat de pocketjes voor duurdere boeken zouden wijken. Want goedkoop waren ze: in 1960 kostten – om bij de grootste reeksen te blijven – Prisma’s f 1,25, Ooievaars en Zwarte Beertjes f 1,50, Mimosa’s f 1,90. Maar al zou inmiddels de verhoopte nieuwe generatie kopers zijn komen opdagen, er veranderde niets zo lang het pocketboek, zoals eerder betoogd werd, nog naast het gebonden boek over de toonbank ging.
Dat daar verandering in kwam, zelfs radicaal, lag aan De Bezige Bij, die in 1957 begon aan de Literaire Pockets. Met f 2,50 waren die overwegend dunne deeltjes (per eerste tien gemiddeld 115 bladzijden) weliswaar aan de dure kant, maar daar waren ze dan ook exclusief ‘literair’ voor, en met schrijvers als Mulisch, Campert en Claus had, naar werd aangenomen, juist een jeugdig publiek daar wel zakgeld voor over. Met Literaire Reuzenpockets kwam dezelfde uitgever twee jaar later opnieuw met een reeks in flexibel omslag, ook al sloeg de daarvoor bedachte naam nergens op: pocketboeken heetten zo omdat ze met hun standaardformaat van ongeveer 18×11 cm. gemakkelijk waren weg te moffelen, en het jaszak-onvriendelijke reuzenpocketformaat was 20×125. Na de Reuzenpocket verschenen er vergrote versies van andere pocketreeksen, onder formaatnamen als Reuzensalamander (1960), Amstel Reuzenpockets (1962), Grote ABC (1963), Grote Beren (1963). Daarna werd de benaming ‘reuzenpocket’ op onnaspeurlijke wijze vervangen door het niet minder malle ‘paperback’ – alsof de (reuzen)pocket geen papieren ruggetje had. Niettemin zou het ‘paperback’ voor en ‘paperback’ na blijven, zelfs in Roegholts De geschiedenis van De Bezige Bij (1972) heten de Literaire Reuzenpockets van de ene bladzij op de andere ‘Bezige Bij-paperbacks’.
Nu was, zoals eerder vermeld, in feite nooit ook maar iets gebleken van het Hinaufkaufen, de sinds jaar en dag als vanzelfsprekend voorgestelde overstap van het goedkope naar het duurdere boek. Bij de stijgende welvaart in de vroege jaren zestig ging de reuzenpocket alias paperback echter grif over de toonbank – bij boeken die naar formaat en omvang oogden als “echter” dan pocketboeken was bandloosheid kennelijk ineens geen probleem meer. Evenmin bleek de hogere prijs een bezwaar. Rond 1965 werd voor Literaire Reuzenpockets van f 4,50 tot f 9,50 berekend, voor Reuzensalamander f 4,50 tot f 9,90, Amstel Reuzenpockets f 5,90 tot f 6,90, Grote ABC f 4,50 tot f 8,50, Grote Beren f 4,50 tot f 8,50. En terwijl de zogenaamde paperback voetstoots was geaccepteerd werd het pocketboek erdoor weggevaagd. Halverwege de jaren vijftig groot geworden pocketreeksen als ABC, Mimosa, Ooievaars, navolgers als de Phoenix-Pockets, Meulenhoff-Pockets, Elsevier-Pockets, allemaal legden ze in de jaren zestig, zeventig het loodje, alleen Salamander, gestart in 1958, hield het vol tot 1996. Als Zwarte Beertjes kwamen toen nog uitsluitend detectives uit, als Prisma, de reeks die het grote publiek aan het pocketboek had gekregen, verschenen uiteindelijk alleen woordenboeken. Populair-wetenschappelijk werk, vakliteratuur, fotoboeken, overal bleek de paperback zich voor te lenen, en zelfs bij uitstek voor belletrie; voor literaire romans was het sinds de jaren zeventig de standaarduitvoering.
Daarmee was tussen 1960 en 1970 als bij toverslag uitgekomen wat het Hinaufkaufen al ruim een eeuw lang vruchteloos had voorspeld, zij het dat het voordien de enkele, op goedkope lectuur uitgekeken lezer betrof terwijl nu een groot deel van het lezerspubliek zich gewillig relatief dure boeken liet opdringen. En was tot dusver bij het Hinaufkaufen winstbejag alleen in schijn de drijfveer geweest, nu was dat duidelijk wél het geval. De paperback was namelijk heel wat lucratiever dan het pocketboek. Eind jaren zestig, toen de markt overstroomd werd door pocketreeksen – zo’n 75, legio pulpreeksen niet meegerekend – was per pocket een oplage van 10.000 tot 25.000 nodig om uit de kosten te komen, de paperback was rendabel bij 5.000 stuks. Onbeschroomd verschenen als Literaire Reuzenpockets, Grote ABC en Amstel Paperbacks dan ook opgepompte delen van de pocketreeksen waaruit ze waren voortgekomen, vaak met niet meer dan enkele jaren tussentijd; zo bleek Camperts Een ellendige nietsnut na een derde druk als Literaire Pocket in 1961 al bij de vierde druk in 1963 gepromoveerd tot Reuzenpocket.
Al met al is het tamelijk ontluisterend wat een terugblik op het Hinaufkaufen oplevert. Dat van het goedkope boek zou worden overgestapt op het duurdere, zoals meer dan een eeuw lang klakkeloos werd aangenomen, gebeurde dan wel pas vanaf 1960, maar het initiatief kwam toen van de uitgever, waarna de koper binnen de kortste keren afzag van zijn traditionele voorkeur voor het gebonden boek. Nauwelijks tien jaar terug, laat staan een eeuw eerder, was dit soort Hinaufkaufen voor onmogelijk gehouden. En één en al paperback zou het blijven, waarschijnlijk is de eigen boekenkast al het bewijs.
Bronnen (verkort): Nieuwsblad (=NvdB) 31-10-1946, p 438, Lezende Menschen CPNB februari 1947 p [2], De Uitgever januari 1951, p 5, Bedrijfsdocumentatie Succes, Allard Pierson Depot OTM KVB 336:3, Boekenkorf febr. 1956, p 9, Simons, Omgang met boeken, 1965, p 105, NvdB 17-3-1955, p 229, De Telegraaf 18-12-1959, NvdB 3-3-1960, p 363, Roegholt. De geschiedenis van De Bezige Bij, 1972, p 225, Pocketgids najaar ’60, id. winter ’63-’64, id. winter ’64-’65, Kuitert, Het uiterlijk behang, 1997, p 332, Van Rosmalen, Goud op snee, p 165-166, Simons, Omgang met boeken, 1965, p 32
Laat een reactie achter