De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen (4.7)
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier.
In dit stukje bekijken ze een tweede set argumenten in het debat over de positie van het Engels in het hoger onderwijs. Concreet wordt de ontoereikende taalbeheersing van sommige studenten aan universiteiten en hogescholen als reden aangehaald om de verengelsing in te perken: een democratisch hoger onderwijs is al moeilijk genoeg zo. Omgekeerd kan het Engels misschien net de democratisering in de hand werken, als duwtje in de rug voor nieuwkomers.
Contra Engels in het hoger onderwijs: democratisering is al moeilijk genoeg zo Pro Engels in het hoger onderwijs: democratisering is al moeilijk genoeg zo |
Het gebeurt wellicht niet erg vaak dat Vooruit en Vlaams Belang zich in het Vlaams Parlement aan dezelfde kant van het debat scharen. Dat was in januari 2020 wel het geval over de instructietaal in het hoger onderwijs. Toen reageerden zowel Hannelore Goeman van Vooruit als Kristof Slagmulder van Vlaams Belang in de Vlaamse Regering kritisch op het (afgekeurde) voorstel om in een als Nederlands erkende bacheloropleiding het toegelaten aandeel anderstalige vakken te laten stijgen van 18.33% tot 50%.
Zowel Goeman als Slagmulder zetten de emancipatie centraal die ook in de jaren 1960 de kern vormde van de debatten over Franstalige universiteiten in Vlaanderen. Hun voornaamste argument was dat meer Engelse vakken kunnen zorgen voor hogere drempels voor studenten uit kansengroepen.
Kristof Slagmulder: “Ik vrees dat u door meer verengelsing de democratisering van ons hoger onderwijs in het gedrang zult brengen, en dat ook de kwaliteit van het onderwijs eronder zal lijden.”
Hannelore Goeman: “Ik denk dat het belangrijk is dat ons hoger onderwijs ook internationaal aantrekkelijk blijft, maar laat ons daarin niet doorschieten, want ook ik denk dat de democratisering van ons onderwijs daar absoluut niet bij gebaat is. Niet iedereen is even sterk in het Engels, en zeker kinderen die daarin van thuis uit niet ondersteund worden, zien daardoor hun onderwijskansen gehypothekeerd worden.”
In haar rapport uit 2016 is ook de Taalunie voorzichtig, want het is eigenlijk al moeilijk genoeg zo: studenten worstelen met de karrevracht aan competenties die ze in het Nederlands nodig hebben in het hoger onderwijs.
Is dat zo? De mondelingetaalvaardigheid van studenten is er volgens collega-taalwetenschappers wel duidelijk op vooruitgegaan. Er lijkt minder angst dan vroeger om zich mondeling uit te drukken. Studenten komen zelfverzekerder over en lijken voor een stuk de historische Vlaamse taalonzekerheid te hebben afgeschud, West-Vlamingen en Limburgers incluis. Dat is positief. En toch. Als onderzoeker bij het expertisecentrum Onderwijsinnovatie en docent Nederlands in de bachelor Lager Onderwijs in de VIVES-hogeschool vindt Daan Debuysere dat we nu misschien wel te sterk de grenzen verkennen van wat we van onze toekomstige leerkrachten willen of mogen verwachten. We moeten blijven nadenken over wat die klasleerkracht talig moet doorgeven aan leerlingen in de klas vanuit wat we voor de maatschappij belangrijk vinden. Dat studenten de standaardtaal beheersen, ook mondeling, vindt hij als docent Nederlands in de lerarenopleiding nog steeds minstens even cruciaal als een vlotte babbel hebben. Daan blijft die zaak bepleiten, ook al voelt zeker niet iedereen zich nog geroepen om aan de mondelinge taalbeheersing te werken.
De schriftelijketaalvaardigheid van studenten wordt dan weer wel breed als aandachtspunt omarmd, zeker omdat Vlaanderen zijn gunstige positie in internationale studies als PISA (Programme for International Student Assessment) en PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study) snel verliest. De resultaten worden oncomfortabel. Het academische onderwijsveld geeft ook steeds vaker te kennen dat instromers uit het secundair onderwijs met onvoldoende schriftelijke vaardigheden aan de start verschijnen. Jongeren krijgen via sociale media hun informatie vaak vooral in korte, informele genres. Dat maakt het moeilijker lange, gestructureerde en coherente teksten te produceren. De consensus is duidelijk: ondersteuning is nodig en lees- en schrijfvaardigheid verdienen onze prioriteit. Die ondersteuning staat ook in het hoger onderwijs hoog op de agenda, zeker voor kansengroepen. Mit Leuridan, stafmedewerker taalbeleid aan UGent, gaf ons een inkijk in de inspanningen aan UGent.
Ons taalbuddysysteem biedt nieuwe studenten een mentor uit een hoger jaar. We hebben ook het Voortraject, een bijzonder programma voor studenten met een migratieachtergrond die goed presteren in het secundair onderwijs maar nog een duwtje in de rug nodig hebben voor de overstap naar het hoger onderwijs. In het UGent-schrijfcentrum krijgen studenten individuele feedback op schrijftaken en kunnen ze workshops schrijfvaardigheid volgen.
Ook de docenten zelf bieden we ondersteuning. We zetten in op manieren om taalontwikkelend en activerend les te geven, zonder daarbji aan de academische vrijheid van de docent te raken.
Er lijken dus extra inspanningen nodig om de academische taalvaardigheid in het Nederlands van instromers voldoende hoog te krijgen, en die vaststelling wordt ingeroepen als argument tegen het Engels. Het is al moeilijk genoeg zo. In oktober 2023 beweerde Aleid Truijens in die context dat Engelstalig onderwijs ervoor zorgt dat ‘docenten en studenten niet op de toppen van hun kunnen presteren’. Daar zijn twee bedenkingen bij te maken. Ten eerste is er de vraag of het argument van Truijens empirisch te bewijzen valt. Is er een relatie tussen opleidingstaal en studiesucces? Onderzoek wijst aan dat het werkgeheugen meer belast wordt wanneer taaltaken worden uitgevoerd in de tweede taal dan in de eerste taal, wat niet onlogisch is. Tegelijk vind je in de vakliteratuur een waslijst aan factoren die het effect van onderwijstaal op studieresultaat mee beïnvloeden en dus nuanceren: basistaalvaardigheid in het Engels, academische bekwaamheid, vertrouwdheid met het vakgebied, zelfsturendheid van de student en ook het Engels van de docent. Een eenduidige conclusie is er zo nog niet. Rias van den Doel en collega’s vinden zowel studies die op een nadelig effect van Engels wijzen als studies die geen effect aantonen. Meer onderzoek is dus nodig, maar in tussentijd kan het geen kwaad dat we ons bewust zijn van de vele factoren die samenhangen met academische taalvaardigheid, ongeacht de taal.
Ten tweede is er de vraag wat de claim van Truijens dan betekent voor studenten voor wie het Nederlands niet de moedertaal is. Het Engels kan vanuit die optiek misschien de democratisering van het hoger onderwijs net ten goede komen.
Tekenend is het verhaal van Meelad, een Syrische student die aan de UGent een technische master wilde behalen, met al een diploma ingenieur op zak van thuis uit. Meelad werd in België ontvangen in een Waals asielcentrum. Dat was voor hem geen duurzame oplossing, want het diploma dat hij al behaalde werd niet erkend in Wallonië. Wel in Vlaanderen, en daar wou Meelad dus verder studeren. Door de beperkingen op het aantal Engelse opleidingen was hij daarbij dan ook meteen aangewezen op het Nederlands. De wetgeving vereist daarbovenop dat wie in het Nederlands een universitaire opleiding wil volgen, de taal moet beheersen op niveau B2 in het Europees Referentiekader ERK. Het niveau van de “onafhankelijke gebruiker” dus.
Het gaf Meelad een functionele missie: een attest B2 in handen krijgen om zo de opleiding te kunnen starten. Zijn missie startte in een Centrum voor Volwassenenonderwijs aan onze kant van de taalgrens toen hij nog in Waals-Brabant verbleef. Daar, in Wallonië, had hij natuurlijk weinig gelegenheid om zijn Nederlands effectief te gebruiken. Meelad verkaste dan maar naar West-Vlaanderen, waar hij in het plaatselijke CVO opnieuw Nederlands volgde, in de hoop de taal daar ook op café te kunnen gebruiken. Alleen werd er in het café geen spontaan contact gelegd, en was de aard van het gebruikte Nederlands ginds in West-Vlaanderen ook verre van vergelijkbaar met het lespakket. Meelad ging studeren in Gent, waar hij aan het Universitair Talencentrum zich via het Voortraject een semester lang kon voorbereiden op zijn taalattestering en dus op zijn toelating tot de opleiding.
Met succes. Meelad heeft intussen zijn B2-certificaat op zak. En daar, zegt hij, stopt het voor hem ook. Zijn harde werk in de Nederlandse les was er voor hem puur in functie van de toelatingsvoorwaarden. Vragen we hem naar het Nederlands als toegangspoort tot sociale integratie, is Meelad kort. Mensen in Vlaanderen zijn wel vriendelijk, maar sociaal weinig proactief en sterk gericht op hun eigen netwerk. Hoewel hij zelf geen problemen (meer) heeft met de verschillen tussen formeel en informeel Nederlands, hebben mensen wel de neiging hem in het Engels aan te spreken. Hij snapt ook wel dat hij het Nederlands nodig heeft in onze maatschappij, en doet zelfs vrijwilligerswerk om het informele Nederlands beter te leren hanteren, maar van harte is het niet. Denken en voelen doet hij nog in zijn moedertaal, en wil dat ook zo houden.
Meelad heeft een hoog niveau van (academisch) Nederlands verworven, dat hem naar eigen zeggen in de praktijk weinig vooruithelpt in zijn sociale integratie. Hij ziet zijn academische taalvaardigheid in het Nederlands nu samen met zijn motivatie ook weer dalen, omdat hij z’n certificaat op zak heeft. Als het van hem afhing zou het Engels de beste onderwijstaal zijn voor mensen in zijn situatie. De inspanningen die hij voor zijn B2-certificaat nodig had om zich in zijn discipline bij te scholen, had hij liever gehouden om zich nog beter te kunnen concentreren op zijn vakgebied.
Academisch onderwijs is zo voor de ene student al moeilijk genoeg zo in het Nederlands, en voor de andere zonder dat Nederlands. Hoe het verhaal zit wanneer we het perspectief van de docent eerder dan van de student vooropzetten, zien we in de volgende aflevering. Daar geeft een politicoloog ons een vurig betoog over het belang van…. een vurig betoog.
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: It’s the economy, stupid
heeres zegt
Omdat Meelad zich niet wil aanpassen, moeten alle Nederlandstalige studenten maar Engelstalig onderwijs volgen?