Op Amerikaanse colleges en universiteiten bestaat het fenomeen van de Great Books Lectures: een cursus die gebaseerd is op meesterwerken van de wereldliteratuur. In de handen van een goede docent kan dat een heel inspirerend vak zijn in de waardigste humanistische traditie: in Homerus, Dante en James Joyce vinden docent en studenten uiteindelijk zichzelf terug.
Jan Konst, hoogleraar Nederlandse letterkunde in Berlijn, zet met zijn nieuwe boek Papieren vrienden in zekere zin zo’n Great Books-cursus op. Het verschil is misschien dat het daarbij gaat om Nederlandstalige literatuur – uit alle eeuwen, dat wel – en dat niet iedereen per se De belofte van Pisa van Mano Benzamour tot de great books zou willen rekenen. Konst heeft het dan ook niet over grote boeken, hij heeft het niet eens over boeken: hij heeft het over personages in boeken, personages die hij tot zijn vrienden rekent.
Vrienden
Die vrienden gebruikt hij vervolgens wel om de allergrootste vraag te onderzoeken: die naar de zin van het leven. Hoe ervaren deze personages de zin van hun bestaan? En wat voor conclusies trekt Konst over de zin van zijn eigen bestaan, of dat van de ander? Behalve Samir Zafar uit De belofte van Pisa gaat het onder meer over Margriete van Limborgh, Jeptha (uit Vondels Jeptha ofte offerbelofte), Sofie Lakmaker (uit Tobi Lakmakers De geschiedenis van mijn seksualiteit) en Tibbolt Satink (uit MIM van A.F.Th. van der Heijden).
Het is nogal een waagstuk, zeker voor een literatuurwetenschapper. Zo’n aanpak vereist immers dat je de personages niet langer als personages ziet, maar als mensen van vlees en bloed. De zin van het bestaan van een personage is nogal overzichtelijk: die moet een rol vervullen in een verhaal. Konst moet daarom iets doen wat nogal ongebruikelijk is in de literatuurwetenschap: de personages serieus nemen als waren ze zijn vrienden.
Om de zin van het bestaan te onderzoeken (‘waar slaat het allemaal op?’ vraagt hij zich af, aan de hand van zijn vriend Onno Quist uit De ontdekking van de hemel) gebruikt hij verder een instrument uit de zogeheten existentiële psychologie – een vakgebied dat onderzoekt op welke manieren mensen betekenis geven aan hun leven.
Elegant
Er zijn dan vijf algemene strategieën te onderscheiden. De eerste heet horizontale transcedentie: je zoekt die zin in een verbinding met het hogere, het goddelijke. De tweede verticale transcedentie: je zoekt in de wereld om je heen iets dat groter is dan jijzelf – de wetenschap, de democratie, noem maar op – en vindt daarin betekenis voor je leven. De derde is zelfontplooiïng: je probeert te komen tot de best mogelijke versie van jezelf volgens een bepaalde maat. De vierde weg is dat je betekenis zoekt in grotere groepen – je dorp, je land, je voetbalclub. En de vijfde, laatste weg, is dat je de betekenis vindt in individuele mensen in je buurt: je geliefde, je kinderen, je hulpbehoevende buurman.
Konst laat zien hoe verschillende personages al dan niet succesvol naar betekenis zoeken volgens een van deze algemene stramienen. Hij confronteert ze ook met elkaar, deelt ze in groepjes in om zo het spectrum te beschrijven van waar je zin kunt vinden. De literatuurwetenschapper en de literaire non-fictieschrijver vloeien zo op een elegante manier in elkaar over.
Geloven
Wat is nu de zin van het bestaan? Het allerlaatste personage dat Konst behandelt is Marie. Zij staat niet voor niets aan het eind, haar zoektocht langs allerlei mannen in Connie Palmens De wetten heeft duidelijk veel gemeen met die van Jan langs allerlei personages. Van iedereen valt iets te leren, maar de ware betekenis zit natuurlijk uiteindelijk in die tocht.
Of eigenlijk zit het nog anders: waar Onno Quist (Konsts eerste personage) in een depressie verzinkt omdat hij nergens meer in gelooft, overleeft Marie omdat ze heel sterk gelooft in, bijvoorbeeld, de kunst en het kunstenaarschap. Het is van belang ergens in te geloven, al maakt het niet eens zoveel uit wat dat dan is. Misschien kun je dat nog beter leren van papieren vrienden dan van existentieel psychologen.
Robert Kruzdlo zegt
Existentialistische psychologie van Sartre trekt mij veel meer aan. Vooral de verantwoordelijkheid die je aflegt voor welk beleving, geloof dan ook. Alles is een beleving anders was er geen wetenschap. Alles blijft een beleving, anders is er geen vooruitgang. Feiten komen hier niet aan te pas. Het blijven papieren vrienden.