Onder taalkundigen is er – net als in andere subdomeinen van het academische bestel – een sterke progressieve, linkse oriëntering [1]. Ik denk niet dat ik een vakgenoot ken die openlijk Trump-aanhanger is, of op Geert Wilders of Tom Van Grieken stemt. Misschien zijn die er wel, maar durven ze er niet voor uitkomen, dat kan. Ik denk trouwens niet dat taalkunde nu plots veel beter zou worden als zich een contingent rechtse vakgenoten zou aandienen, maar wat me wel een beetje stoort is dat nogal wat progressieve mensen alleen lippendienst bewijzen aan wat tegenwoordig als het hoogste goed gezien wordt: ‘diversiteit’. Niet ‘vrijheid’, weg van onder het juk van kerk, burgermoraal en vooringenomenheid, maar ‘diversiteit’, met equality officers die nauwlettend toezien op de proporties van minderheidsgroepen of een redacteur die het taalgebruik aan banden wil leggen, zoals ik gemerkt heb bij het maken van handboekhoofdstukken: ‘voor christus’ moet ‘v.o.t.’ worden (‘voor onze tijdsrekening’). ‘Blank’ moet ‘wit’ worden. Mensen krijgen een juridische vrijgeleide om narcistisch te gaan opleggen met welke pronomina er over hen gesproken moet worden in hun afwezigheid (in de derde persoon).
De prijzenswaardige liefde voor diversiteit dreigt te verglijden in een soort ‘deugdpronken’ [2], van mensen die een carrière willen bouwen op ‘grievance studies’, met alle uitwassen vandien [3,4,5,6,7,8]. De inclusiviteitsbrigade is bereid een oogje dicht te knijpen als hun helden aangepakt worden. De twijfelachtige staat van dienst op vlak van onderzoek van Claudine Gay, de rector van Harvard, is daar een goed voorbeeld van. Beschuldigingen van plagiaat werden meteen geminimaliseerd, er was sprake van een politieke afrekening. Dat het een politieke afrekening betrof, kan ik geloven, maar beschuldigingen van plagiaat moet je niet minimaliseren. Over andere uitwassen heb ik eerder geschreven, en ook over het soms beroerde onderzoek: hier en hier. Ik voel me als progressieve man steeds verder vervreemd van het nieuwe links.
Aan de ene kant is er bij de diversofiele nieuwlichting een enorm activisme. Er zijn zelfs collega’s in de V.S. wier publicatielijsten hoofdzakelijk uit programmatische essays bestaan. Je kunt hoogleraar in de taalkunde of letterkunde worden door je onderzoek te wijden aan het aanklagen van sociale wantoestanden in het verleden – slavernij, kolonisatie, de ondervertegenwoordiging van migranten, vrouwen, of mensen met een andere huidskleur – of het heden. Daar hoort ook een jargon bij: disenfranchised, subaltern, languaging, lived experience, sense of belonging, intersectionality en ga zo maar door. Allemaal woorden die een hoge muur opwerpen tussen de gelijkhebberige intersectionele onderzoekers en de rest van de wereld. Een van de belangrijke actiepunten is ‘dekolonisatie’ (zie ook hier). Daar zitten mooie ideeën bij, maar ook heel onnozele: ik heb een tijdje geleden van een dekolonisator aan de faculteit de vraag gekregen ‘hoeveel mensen van kleur ik citeer in mijn syllabus’. Toen bleek dat die inderdaad genoemd werden in mijn lessen (o.a. Salikoko Mufwene, Michel De Graff, Enoch Aboh, Nkonko Kamwangamalu en John McWhorter), hield het gelukkig op, maar ik voelde me heel vies dat ik een rassentelling moest gaan uitvoeren. Ander voorbeeld: toen ik de factor ‘gender’ gebruikte in onderzoek, tekende het R-softwarepakket dat ik voor de visuele representatie van de regressieanalyse een roze lijn voor ‘female’ en een blauwe voor ‘male’. Geen bewuste keuze, maar een artefact van de R code. Daar kreeg ik een opmerking over. Je krijgt (misschien ten onrechte, maar het gevoel is reëel) het gevoel dat de deugdpronkers er een sardonisch genoegen aan beleven als ze je kunnen betrappen op een fout woord of een ouderwetse opinie. Dat lot viel Geert Booij te beurt, toen die tijdens een congreslezing linguïstische voorbeelden aanhaalde waarin de woorden ‘zigeuner’ en ‘neger’ voorkwamen. De arme man kreeg de volle laag. Allemaal heel treurig.
Aan de andere kant – en dat is waar ik het in dit stukje eigenlijk even over wil hebben – wordt er weinig gedaan aan heel concrete diversiteitsbeperkende barrières die in het academische leven voor lief genomen worden. Het gaat onder andere om de volgende kwesties:
- De hegemonie van het Engels. Artikelen of boeken in andere talen dan het Engels worden niet helemaal voor vol aanzien. Een oud-collega die in de onderzoeksraad zat, en de wetenschappelijke output moest beoordelen, bestond het me te vragen of het tijdschrift Nederlandse Taalkunde, ons vlaggenschip, peer-reviewed was. Terwijl uit bibliometrisch onderzoek van een tijdje geleden gebleken was dat het onder vakgenoten even veeleisend was voor de selectie van artikelen als het tijdschrift Linguistics [9].
- Studenten aan de liberal arts colleges in de V.S., waar de doorgeslagen roep om diversiteit begonnen is, blinken doorgaans niet erg uit in hun kennis van vreemde talen. Zich verdiepen in een Frans boek is een onoverkomelijke horde. Keynote speakers op congressen zijn vaak moedertaalsprekers van het Engels, of spreken het heel vlot. Wie uit Zuidoost-Azië komt, of een Romaans accent heeft, kan het eigenlijk schudden. Er zijn uitzonderingen, zeker, maar het is een duidelijke trend. In de theoretische fysica wemelde het in het interbellum in de V.S. van mannen met een dik Hongaars, Duits of Italiaans accent. En in de cultuurwetenschappen had je nadien bijvoorbeeld Umberto Eco, die naar hedendaagse maatstaven, onbegrijpelijk Engels sprak. Dat kan nu niet meer zo makkelijk, denk ik. Er beweegt wel wat op dat terrein: het Amerikaanse variatie-congres NWAVE laat voor z’n 52e editie abstracts toe in het Spaans, Portugees of Haïtiaans Creool, maar het is nog maar afwachten of dat echt gaat werken.
- De hegemonie van het standaard-Engels. Stel iemand solliciteert op een positie voor een docentschap Engels. Als die een zwaar Indisch of Jamaïcaans accent of grammaticale variatie vertoont, dan wordt er gesteigerd. Het moet Brits of desnoods Amerikaans zijn. Het is niet ongebruikelijk voor taalkundige tijdschriften om te eisen dat artikelen stilistisch lijken op wat een moedertaalspreker fabriceert. Als er wat lidwoorden ontbreken in een manuscript van Chinese of Russische onderzoeker dan wordt het manuscript teruggestuurd. Aan de begrijpelijkheid van de tekst doet het niks af, maar het mag niet.
- Congressen kosten een fortuin. 300 euro voor een weekje congres (inclusief koffie en lunch, dat wel). Dat was vroeger anders. Ik herinner me een congres in Amsterdam dat ik mee organiseerde, en toen vroegen we 20 euro. Dat kan nu niet meer, want het is niet de bedoeling dat je zelf voor koffie zorgt. Er worden congresorganisatiebureaus aangezocht, al dan niet via een openbare aanbesteding, en die rekenen flink door. Optioneel is er ook nog een duur congresdiner en een excursie. Je zult maar een doctoraatsstudent zijn uit een land waar de congresbudgetten wat schaarser zijn, en je vertwijfeld afvragen of je voor je netwerk niet beter zou deelnemen aan zo’n excursie of diner. Die congressen zijn een katalysator achter een academische carrière, maar voor onderzoekers uit o.a. Centraal- en Oost-Europa, Afrika, of Latijns-Amerika blijven het elitaire clubs met een hoge lidmaatschapsbijdrage. Er zijn soms wel kortingen en beurzen, maar daar kunnen senior onderzoekers meestal geen gebruik van maken. De congressen vinden bovendien ook meestal plaats in de V.S., West-Europa, Scandinavië, Canada of Australië, waardoor de reisonkosten voor mensen uit toch al rijke gebieden, nog eens geringer zijn.
- Op die congressen worden soms prijzen toegekend aan beloftevolle onderzoekers. Zelfs de Belgische Kring voor Linguïstiek doet dat al lang op zijn jaarlijkse Taaldag. Idem voor SLE, het Europese linguïstencongres. Het is bedoeld als aanmoediging of erkenning van jonge onderzoekers. Ik heb niks tegen prijzen voor een lange staat van dienst. Maar prijzen voor ‘beste congrespresentatie’ voor jonge onderzoekers zijn een heel slechte methode om mensen aan te moedigen. In de praktijk blijkt de prijs heel vaak te gaan naar doctoraatsstudenten uit goeddraaiende labo’s, naar wie meedraait in lopend onderzoek. Er is een verdachte samenhang tussen de kans dat je zo’n prijs wint en waar je vandaan komt. Een bekende promotor aan een gevestigde universiteit helpt enorm.
- Taalkunde die niet gebaseerd is op uitvoerig en kwantitatief onderbouwd corpusonderzoek moet stroomopwaarts roeien bij aanvragen tot subsidiëring. Wie werkt op Engels, Spaans of Frans, kan een vliegende start nemen. Voor Nederlands valt het nog mee, hoewel er nog steeds geen degelijk historisch referentiecorpus is voor wie zich met taalgeschiedenis bezighoudt. Maar de situatie is soms hopeloos voor wie op middelgrote talen werkt met beperkter resources.
Ik zie veel meer heil in het aanpakken van deze concrete barrières dan in grote programmatische artikelen waarin met wollig theoretisch gewauwel te hoop gelopen wordt tegen beladen terminologie als ‘eskimo’, ‘Midden-Oosten’ (moet worden: West-Azië), of ‘veldwerk’, of met stickertjes rondlopen op een congres die aangeven welk geslacht je hebt in je pronomina. De air van morele superioriteit van wie trots de vlag van de inclusie en diversiteit hijst, maar de rest ongemoeid laat, is misplaatst.
Verwijzingen
[1] De Block, A. 2023. Is links gewoon slimmer? ideologie aan onze universiteiten. Lannoo Campus.
[2] Miller, G. 2019. Virtue signaling. Essays on Darwinian politics and free speech. Cambrian Moon.
[3] Pluckrose, H. & J. Lindsay. Cynical theories: how activist scholarship made everything about race, gender, and identity―and why this harms everybody. Pitchstone Publishing.
[4] Campbell, B. & J. Manning. 2018. The rise of victimhood culture. Palgrave Macmillan.
[5] Furedi, F. 2016. What’s happened to the university? A sociological exploration of its infantilization. Routledge.
[6] Murray, D. 2020. The war on the west. Broadside Books.
[7] Saad, G. 2021. The parasitic mind: how infectious ideas are killing common sense. Regnery
[8] McWhorter, J. 2021. Woke racism: how a new religion has betrayed black America. Portfolio.
[9] Nederhof, A.J., M. Luwel & H.F. Moed. 2001. ‘Assessing the quality of scholarly journals in linguistics: An alternative to citation-based journal impact factors’. Sientometrics 51(1): 241-265.
John van Hulst zegt
Goedemorgen, ik vind het wel jammer dat je het over een ‘peer-reviewed’ tijdschrift en over ‘keynote speakers’ hebt. Het is weliswaar geen ‘woke’ taalgebruik, maar wel een voorbeeld van nodeloos gebruik van Engelstalige terminologie in een stuk waarin ook het niet serieus nemen van andere dan met een Brits of Amerikaans accent Engels sprekende personen wordt bekritiseerd of publicaties niet serieus worden genomen (ik gebruik het woord ‘papers’ natuurlijk niet :-)) die in een andere taal dan wel in grammaticaal niet geheel correct Engels geschreven zijn. Groet, John van Hulst
Maurice Vliegen zegt
Wel heel flauwe reactie!
Joost Robbe zegt
Moedig artikel, Freek. Ik heb nog een voorbeeldje. Veel projectaanvragen worden vandaag de dag afgewezen omdat het team niet uit de “juiste” mensen bestaat. Je kunt je voorstellen hoeveel frustratie dat wekt. Uiteindelijk zouden enkel en alleen de kwalificaties van belang mogen zijn. Een complex probleem, maar wel nodig om het aan te kaarten, ondanks de taboes die op dit vlak bestaan.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Een mooi en verfrissend artikel! Ik denk dat Freeks oproep om iets te doen aan heel concrete diversiteitsbeperkende barrières die in het academische leven voor lief genomen worden, niet moet worden gezien als een uitnodiging om te streven naar een in mijn ogen onwenselijke vorm van taalpurisme. Overigens is publicatie niet exact hetzelfde als paper en is publicatie ook een leenwoord, zij het eentje uit het Frans. Soms is het lastig om een goed alternatief te vinden in de ontlenende taal. Het is denk ik niet voor niets dat degene die reageert (is hier een deugdelijk Nederlands woord voor?) geen Nederlands equivalent verstrekt voor peer-reviewed en keynote speakers (al wil ik niet beweren dat die niet te bedenken zijn). Het is niet nodig om elk leenwoord uit te bannen. Overigens zijn er tal van Nederlandse woorden in andere talen terechtgekomen, zoals verschillende boeken van Nicoline van der Sijs laten zien.
Weia Reinboud zegt
Merkwaardig artikel. Je komt met een heel zinnige en belangrijke opsomming wat er mis kan gaan wanneer Engels als ‘oppertaal’ wordt gezien, maar het artikel als geheel is van de vorm: ‘ze’, de Engelstaligen, komen met allerlei woke-punten, terwijl ‘ze’, de Engelstaligen zelf… Dat is een drogredenering die ’tu quoque’ heet, je hebt daar uitsluitend een punt als het dezelfde ‘ze’ betreft. Het lijkt me een harde dobber om te onderzoeken.
Beide delen van het artikel hebben geen klap met elkaar te maken. In het eerste deel kom je tussen neus en lippen nog even met blank/wit, op mij komt dat over als het gemist hebben van een afslag een halve eeuw geleden. Het missen van een afslag is natuurlijk niet verboden.
Freek Van de Velde zegt
Het gaat me om de ergerniswekkende dubbele moraal van de woke taalkundigen: op elke slak zout leggen zolang het om terminologie gaat, maar ondertussen wel rustig doorgaan met allerlei diversiteitsbeperkende maatregelen. Ik snap oprecht niet waarom ‘wit’ beter is dan ‘blank’. Dat zijn Byzantijnse nominalistische obsessies voor postmoderne kloosterlingen die heel ver staan van de echte wereld, naar mijn idee.
Lennert van Oorschot zegt
Mee eens.
Woke links (helemaal niet zo links naar mijn mening) realiseert zich niet hoe erg Amerikaans ze is/zijn. Juist ’t land waar ze (terecht) zoveel kritiek op hebben wordt, zonder er erg in te hebben, voortdurend als voorbeeld gezien en gekopieerd.
Even een feitje trouwens : eskimo’s zijn geen Inuit maar Inuit zijn wel eskimo’s. Iets wat veel workers blijkbaar niet weten 🙂
Vraag: ik las laatst een boek waarin gesproken werd over “Witte nederzettingen” in koloniaal Noord-Amerika. Ik vond dat maar verwarrend maar iemand zei me dat ik t gewoon niet gewend was in ’t Nederlands. Dat ’t in ’t Engels heel normaal was. Ik antwoordde dat dit weliswaar waar was maar dat Engels toch niet onze moedertaal was en dat, bovendien, de term “blank” toch niet bestond in ’t Engels. Zij bleef ’t absurd vinden dat ik bij “witte nederzettingen” aan witte huizen moest denken. Wat denken jullie?
(overigens is mijn grootste kritiek op witte en zwarte nederzettingen dat, zodra je ’t dan over “rode nederzettingen” hebt, geen een woker begrijpt waar je ’t over hebt :)… Ik prefereer dus “Europese /koloniale nederzettingen”. Dat is historisch gezien nog juister ook).
Robin Fauconnier zegt
Als transgender persoon wil ik hier graag mijn beleving bij vertellen (of lived experience, zo je wil).
* Badges met voornaamwoorden maken wel degelijk een verschil in veiligheidsgevoel. Als transpersoon ben je vaak nerveus om je voor te stellen in bepaalde contexten, en zeker op evenementen waar veel onbekenden zijn. Je weet nooit welke reactie je gaat krijgen, en reken maar dat het soms heftig kan zijn. Als er badges aangeboden worden door de organisatie, dan geeft dat al een geruststelling: transpersonen zijn hier welkom, en wanneer er gedoe ontstaat kan je op hulp rekenen. Wanneer je dan mensen ziet die bewust geen badge dragen als statement, dan gaat de aarzeling heel, heel groot zijn om hen aan te spreken. Uiteraard staat het je vrij om geen badge te dragen op een congres, Freek, maar wees je er dan van bewust dat die ene jonge non-binaire onderzoeker die nog niet helemaal uit de kast is zich misschien niet aan jou zal durven voorstellen.
* Uiteraard zijn structurele antidiscriminatie-maatregelen het allerbelangrijkst. Maar onderschat de kracht van het kleine en symbolische niet. Door structurele maatregelen kan ik mijn voornaam en genderaanduiding laten aanpassen op mijn officiële documenten, door de kleine en symbolische dingen voel ik me op mijn gemak in dagdagelijkse sociale interacties, zoals in de winkel en bij de bakker. En taal is daar heel belangrijk in. Wordt er de moeite gedaan om qua taalgebruik rekening te houden met minderheidsgroepen? Dan zullen mensen uit die minderheidsgroepen al minder drempel voelen om te participeren.
* Rekening houden met de gevoeligheden van minderheidsgroepen is een oefening die voor iedereen een uitdaging is. Als transpersoon ga ik ongetwijfeld ook uit de bocht als het gaat over mensen met een handicap of over ras. Het komt er dan op aan om niet eenzijdig te verklaren “Dit is niet slecht bedoeld, dus daar mag je niet over struikelen!”, maar om te luisteren naar mensen uit die minderheidsgroep, naar wat hen raakt in je taalgebruik en waarom. En je dan kort te verontschuldigen en er in het vervolg op te proberen letten. Ik vind niet dat wij als witte mensen eenzijdig mogen verklaren dat er niets mis is met de term “blank”, tenzij we uitgebreid hebben geluisterd naar de ervaringen van niet-witte mensen. (Mogelijks heb je dat gedaan).
Freek Van de Velde zegt
Hey Robin, Ik snap je punt, en ik denk dat je me goed genoeg kent om te weten dat het laatste wat ik beoog is dat mensen van welkerlei kunne zich onwelkom zouden voelen, maar ik snap niet dat geslacht zo belangrijk is dat het een aparte signalering verdient. Stel dat er een groepje van laat ons zeggen jonge vrouwen tijdens een congres staat te kletsen tijdens de koffiepauze. Dan is het voor mij ook moeilijk in te schatten of ik daar ‘welkom’ ben. Ik kan me heel goed voorstellen dat dat groepje niet zit te wachten op mijn inmenging. Ik ga ze daarom niet verdenken van leeftijdsdiscriminatie of seksisme. Ik denk niet dat het op wetenschappelijke congressen wemelt van transfobe bigots. Integendeel.