Er zijn boeken die je moet voelen en boeken die je moet begrijpen, en Godenslaap (2008) van Erwin Mortier is het allebei. Het behelst het verhaal van een heel oude vrouw die ergens aan het eind van de twintigste eeuw – of wie weet, zelfs het begin van de eenentwintigste – terugkijkt op haar jeugd, en dan vooral op de Grote Oorlog. Ze trok toen als meisje, als jonge vrouw, uit de Vlaamse stad waar ze opgroeide naar het Noord-Franse platteland, waar haar moeder vandaan kwam en haar oom nog woonde. Omdat ze niet terugkan, maakt ze daar uiteindelijk de oorlog mee, en de liefde van een Engelsman, een vrijbuiter die zijn geld verdient als oorlogsfotograaf.
Je voelt in Godenslaap allerlei sferen: de sfeer van de Eerste Wereldoorlog, de smerigheid ervan, de wanhoop van de soldaten en tegelijkertijd het leven van een jonge vrouw die het allemaal wel ziet en waarschijnlijk ook erg vindt, maar die toch tegelijkertijd ook een ander leven leidt. De sfeer van een heel oude dame die terugkijkt op haar leven en verzorgd wordt door een jonge Marokkaanse vrouw. Het is een van de grote Nederlandstalige romans over deze vreselijke oorlog, en onder andere om die reden ook een roman over het menselijk lichaam: een boek met pijn én met erotiek.
Tegelijkertijd gaat het boek voor mij ook heel erg over sluiers. Als de dame, Hélène, oorlogsfoto’s bekijkt uit de nalatenschap van haar broer, die aan het front vocht, beschrijft ze dat er over een van die foto’s een waas hangt dat haar doet denken aan gifgas. Maar gifgas kan het natuurlijk niet zijn, want niemand gaat poseren bij gifgas. Met andere woorden: de foto’s (de enige beelden die wij nog van de oorlog hebben, nu alle soldaten dood zijn) geven de verschrikkingen helemaal niet echt weer.
En dat geldt nog meer voor de taal. De uiterst precieze, welluidende en goedgeformuleerde taal van Mortier wijst voordurend op het contrast dat er is met de vage, smerige en rommelige oorlog die ze beschrijft. Tegen het eind van het boek staat een gesprek tussen Hélène en haar minnaar, de oorlogsfotograaf:
‘Je wilt het allebei,’ zei ik hem toen hij me later de afdrukken toonde. De zorgvuldige kadrering. De takel met het steenblok. De mannen links en rechts tegen de schuine want van uitgegraven aarde, tussen hen in de mond van die onderaardse krocht, ongeveer krek in het midden. In het donker van dat gat de bleke schedels van die soldaten, als een groteske meerling, vier foetussen gestrand tijdens de baring.
‘Je gunt die sukkels een graf maar kiekt ze wel in hun doodsnood. For all the world to see. How inevitable’s that? You want it both ways, Monsieur Herbeir.’
Maar dan wijst de fotograaf er op zijn beurt op dat zij misschien nog wel erger is met haar ‘precious little words”: “You want it all, you greedy little monster, all possible ways, you do…”
De broer van Hélène, degene die echt aan het front is geweest, geeft er dan weer, net als zijn maten, de voorkeur aan helemaal te zwijgen, helemaal geen beeld te geven van de verschrikkingen die ze toch niet kunnen vatten. De andere soldaten die in het boek voorkomen hebben over het algemeen geen individualiteit, ze zijn bleke schedels zoals op die foto van Monsieur Herbeir.
Zo moet het historisch natuurlijk ook zijn geweest. We weten van die oorlog vooral van wat mensen er vervolgens van gemaakt hebben, van het ingekaderde beeld dat ze ervan hebben willen geven.
Godenslaap is een boek dat vertelt dat je sommige verschrikkingen alleen kunt vertellen van een afstand – door je te verplaatsen in een stokoude dame die het zelf eigenlijk ook alleen uit de tweede hand heeft. En dat juist die afstand je beter laat voelen waarom de mensen die het echt hebben meegemaakt liever zwijgen.
In 2024 lees ik 50 romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.
De volledige lijst staat hier. Volgende week: Doeschka Meijsing, Over de liefde (2008)
Jona Lendering zegt
Leuk, dat is een boek waar ik nou het taalgebruik helemaal niet “uiterst precies, welluidend en goed geformuleerd” vond. Ik herken wel dat Mortier de ambitie heeft gehad het hoge taalregister te gebruiken, maar constructies als “dat de cirkel ooit rond zou kunnen zijn” zijn ronduit onzinnig. “Indische zomers” is een amerikanisme (“Indian Summer”; de Vlaamse hoofdpersoon zou “Sint-Michielszomer” of “nazomer” hebben gebruikt). Etc.
Naar mijn idee heeft Mortier te hoog gegrepen. Of hij heeft geen redacteur gehad.
Marc van Oostendorp zegt
Godenslaap is in veel opzichten ‘lager gegrepen’ dan zijn eerdere werk: Mortiers proza werd met Godenslaap veel soberder. Natuurlijk is het boek geredigeerd, door een van de uitstekende redacteuren die toen nog in dienst waren van De Bij.
Je kritiekpunten lijken me niet terecht. Je citeert twee frasen zonder context, maar juist in die context sluit een en ander als een bus.
De cirkel komt voor in de volgende passage:
“De meeste beelden die me tijdens de halfslaap bezoeken zijn oud, maar helder als een luchtspiegeling. Ze werden nooit helemaal getemperd door de taal, die wanneer we jong zijn in onze geest de beddingen van het denken nog maar zeer ondiep uitgespoeld heeft. De zuiverste beelden zijn het, die de vragen belichamen waardoor ik me in mijn vroege jaren in beslag liet nemen, en die me nu, alsof de cirkel ooit rond zou kunnen zijn, weer bezighouden.”
Ik lees dit zo: voor de taal de beddingen van ons denken komt ‘uitspoelen’ zijn de beelden nog helder en zuiver: de cirkel is nog rond. Later weten we misschien beter, behalve als we precies aan die jeugd terugdenken. Dan lijkt het weer even alsof de cirkel weer rond is. Het is dus een dubbel beeld: dat van de cirkel als zo’n beetje het helderste beeld en dat van de cirkel die zich sluit. Heel fraai, vind ik dat.
Dan de indische zomer. Het is misschien een beetje aanmatigend om als Nederlandse criticus een Vlaamse auteur te vertellen wat een Vlaams personage gezegd zou hebben. In het onderhavige geval wordt een periode beschreven waarin dit personage met haar Engelse geliefde een autoritje maakt door het gebied vlakbij de loopgraven, dat toch heel romantisch is. Hier is de passage:
“De wereld baadde al weken in de melancholie van een lange Indische zomer, een zoveelste koperkleurige dag weekte zich nog los uit de dauw toen we al op weg waren, hij en ik, in een van de auto’s van zijn majoor. Voor ons uit plakten de gevallen bladeren van de olmen of platanen boven ons hoofd in verstrooide gele voetsporen aan de stenen van het wegdek. De opkomende zon verguldde de mist, hier en daar kamden in de hoppevelden de schuine staken het schuchtere licht.
‘Everything all right, love?’ vroeg hij, het was onze slagzin geworden.”
De geliefden spreken Engels, hun conversaties worden ook bijna integraal rechtstreeks in die taal weergegeven. De hoofdpersoon is later heel lang met de man getrouwd geweest. De wereld van de vrouw is op dat moment in het Engels van haar herinneringen – een en ander ligt al decennia achter haar als ze het opschrijft – gebaad. Sint-Michielszomer of nazomer zouden geen van beiden die associaties hebben opgeroepen: de katholieke (‘Vlaamse’) associaties van Sint Michiel passen helemaal niet bij het gevoel dat hier wordt uitgedrukt, en ‘nazomer’ suggereert een melancholie die ook helemaal niet past bij de opbloeiende liefde.
Eveline zegt
Misschien wel een kniesoor die daar over valt-:))