Ik heb nu wel zo’n beetje gezegd wat ik te zeggen heb over de boeken Decolonizing linguistics en Inclusion in linguistics. Eén aspect wil ik er nog wel uitlichten, dat niet zozeer te relateren is aan een individueel artikel, maar aan de samenstelling van deze bundels als geheel. En dat is dat de blik op het leven zo Amerikaans is. Als de hele wereld nu maar één groot Amerika wordt, dan is het sneller gedaan met de dekolonisatie, zo lijken de samenstellers te denken.
De taalwetenschap heeft wat mij betreft heel duidelijke wortels buiten de westerse wereld. De twee namen die volgens mij in geen enkele inleiding in de taalwetenschap mogen ontbreken zijn die van Pāṇini (die in deze boeken alleen even wordt vermeld omdat hij weleens ‘de vader van de taalkunde’ wordt genoemd, terwijl er geen ‘moeders van de taalkunde’ zijn – een voorbeeld van seksisme) en Sibawayh (die als ik het goed zie zelfs helemaal niet genoemd wordt).
De Sanskritist Pāṇini (uit ongeveer de vijfde eeuw voor Christus) was eerder dan welke westerse geleerde ook met zijn nog steeds onovertroffen werk over het Sanskrit, en de Perzische arabist Sibawayh (uit de achtste eeuw van onze jaartelling) lijkt in zijn denken ook westerse tijdgenoten ver vooruit. Beiden waren misschien geen ‘vaders van de taalkunde’ maar zeer grote geleerden en briljante geesten, en beiden stonden aan het begin van een lijn van heel veel en heel onderzoek naar taal. De laatste jaren wordt er nog veel meer ontdekt van interessant werk dat buiten de westerse traditie is ontstaan. Dit boek, over discussies over het koppelwerkwoord in de Arabische wereld tijdens de middeleeuwen, lijkt mij bijvoorbeeld iets om naar uit te zien.
Mij lijkt het een goed begin van de dekolonisatie om zulke boeken op te nemen in de canon – voorbeelden van grote inspiratie uit een groot verleden, werk waarop nog steeds kan worden voortgebouwd. Zoals er over de hele wereld heel serieus is nagedacht over het fenomeen menselijke taal. En ja, beide voorbeelden zijn mannen, maar we kunnen er nu eenmaal niet omheen dat in allerlei culturen heel lang alleen mannen de gelegenheid hadden zich met deze materie bezig te houden. Dat maakt mannen niet beter, maar is een historisch feit.
Sommige auteurs in deze bundel zullen een wending naar het werk van grote geleerden van over de hele wereld echter vermoedelijk af wijzen, omdat de gedachte niet aansluit bij de ‘living experience’ van (bepaalde) hedendaagse studenten in de Verenigde Staten.
De ideale postkoloniale taalkunde bestaat daarom denk ik niet alleen maar uit aandacht voor die ‘living experience’ – hoe waardevol deze op zich ook is – maar juist uit een integratie van al die tradities. De wetenschap blijft voor mij toch in het ideale geval een rationele discussie over wat de werkelijkheid precies is die erbij wint als zoveel mogelijk mensen eraan deel kunnen nemen. Natuurlijk is dat een ideaal en geen werkelijkheid – nooit zijn we echt neutraal, nooit zijn we voldoende eerlijk in het afwegen van ieders stemmen, nooit zal de politiek feitelijk geen rol spelen in de overwegingen.
Maar dat is allemaal geen reden om dat ideaal dan maar helemaal op te geven.
Bas Jongenelen zegt
Ik weet te weinig van taalkunde en te weinig van living experience om er ook een soort van mening over te hebben, maar ik heb er toch een. Komt-ie: Die living experience zou in de taalkunde juist wel belangrijk kunnen zijn, omdat je als taalkundige zinnen en woorden toetst aan je eigen taalgevoel. Als je door je living experience een ander taalgevoel hebt ontwikkeld (omdat je Jamaicaans Engels spreekt), dan zul je soms zinnen goedkeuren die andere living experiences (die in Londen opgegroeid zijn) afkeuren.
Overigens weet ik dat taalkundigen al lang rekening hielden met verschillende centra van moedertaalsprekers. Het voordeel van een living experience is dat het gaat om een eigen authentiek taalgevoel. Kan dus een pluspuntje opleveren.
Marc van Oostendorp zegt
Dit is zeker óók waar, maar ik geloof dat het begrip ‘lived experiences’ over het algemeen breder wordt gezien dan als ‘moedertaaloordelen’.
Bas Jongenelen zegt
Dat zou goed kunnen, ik weet het niet. Als verantwoording voor een moedertaalspreker van een of andere variant van een standaardtaal kan het werken. De rest is waarschijnlijk niet nodig. Je lived experience als onderzoeker naar zwaartekracht doet ook niet ter zake, tenzij de zwaartekracht niet op alle plaatsen gelijk is.
Wat Frits van Oostrom doet in zijn boek ‘De Reynaert’, dat hij vertelt over zijn eigen schoolervaringen en hoe zijn leraar Nederlands literatuurles gaf – is dat ook lived experience? Of is dat toch weer iets anders?